bij bijlage nr. 19
II
-10-
2. Vaste trappen die meer dan twee bouwlagen van tot bewoning be
stemde gebouwen verbinden, moeten ter hoogte van de vloer van
iedere bouwlaag waarop een toegang tot de trap aanwezig is,
onderbroken zijn door een bordes of portaal. Vaste trappen en
traparmen mogen geen grotere ononderbroken stijghoogte hebben
dan 2,8 m, indien ze toegang geven tot of gelegen zijn binnen
tot bewoning bestemde gebouwen.
3. Het boveneinde van vaste trappen en van traparmen van vaste
trappen moeten over zijn volle breedte aansluiten aan een
horizontaal vloeroppervlak. Dit vloeroppervlak moet, horizontaal
gemeten in het verlengde van de klimlijn van de trap of de trap
arm, een afmeting hebben van:
a. ten minste 1,3 m, indien op het vloeroppervlak een toegang
tot één of meer woningen voorkomt
b. ten minste 1,1 m, indien op het vloeroppervlak geen toegang
tot één of meer woningen voorkomt en de trap of traparm toe
gang geeft tot meer dan één woning;
c. ten minste gelijk aan de breedte van de trap in andere ge
vallen dan die bedoeld onder a en b.
4. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in:
a. de eerste alinea van lid 1indien de constructie en de af
metingen van de trap zodanig zijn, dat deze ook bij ongunstige
weersomstandigheden voldoende veilig begaanbaar blijft en
wat tot bewoning bestemde gebouwen betreft, mits zich boven
dien binnen een afstand van 80 m van elke woning een trap
bevindt die voldoet aan het bepaalde in de eerste alinea van
lid 1
b. lid 3, wat betreft de afmeting van het daarin genoemde vloer
oppervlak, indien de trap zodanig van vorm, afmeting en ligging
is, dat ook met een kleinere afmeting van dat oppervlak een
veilig en doeltreffend gebruik van de trap gewaarborgd is.
Artikel XXXIII
De woorden "in eengezinshuizen" in artikel 91lid 1 onder b worden
gewijzigd in "binnen woningen".
Artikel XXXIV
Artikel 95 wordt in zijn geheel vervangen door:
1Galerijen, bordessen en vloeren rond trapgaten moeten aan elke
open zijde zijn voorzien van een balustrade met een hoogte boven het
betreedbare oppervlak van:
a. ten minste 1 m indien het betreedbare oppervlak lager dan 12,5 m
boven peil ligt of binnen een woning is gelegen;
b. ten minste 1,2 in alle overige gevallen.
De balustrade mag niet meer dan 5 cm buiten de raed van het be
treedbare oppervlak zijn aangebracht en moet voor wat betreft tot
bewoning bestemde gebouwen zodanig zijn uitgevoerd dat geen gevaar
bestaat voor het doorvallen van of het overklauteren door kleine
kinderen.
2. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1 in bij
zondere gevallen.