gemeente Breda
aan de raad der gemeente Breda.
Bijlage nr. 313
Fb/64886
27 september 1971
Voorstel van burgemeester en wethouders
tot aanwijzing van de grondslag "opper
vlakte" als bedoeld in artikel 273 (nieuw)
der gemeentewet.
Ingevolge de wet van 24 december 1970, Stb. 608 tot wijziging van de
bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen dienen véér
1 januari 1979 de onroerendgoedbelastingen'. te worden ingevoerd ter ver
vanging van de thans vigerende rijksbeslastingen de grondbelasting en
4, de personele belasting en de gemeentelijke straat- en rioolbelasting.
Deze belastingen ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerend goed
- met uitzondering van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfs
matig geëxploiteerde cultuurgrond - kunnen xrorden geheven:
a. van degenen die het onroerend goed, al dan niet krachtens een zake
lijk of persoonlijk recht feitelijk gebruiken;
b. van degenen, die van het onroerend goed het genot hebben krachtens
een zakelijk recht.
Artikel 273 (nieuxf) van de gemeentewet stelt dat bedoelde belastingen
met betrekking tot elk onroerend goed ter zake waarvan de belasting ge
heven wordt, naar eenzelfde grondslag worden geheven, te weten:
hetzij de waarde welke aan het onroerend goed in het economisch verkeer
kan worden toegekend;
hetzij de oppervlakte van het onroerend goed, na toepassing van vermenig-
vuldigingscijfers voor aard, ligging, kwaliteit en soort gebruik, zulks
r X/ ^en einde op benaderde wijze rekening te houden met verschillen in waar
de in het economisch verkeer.
Ciatrentedeze grondslagen zullen bij algemene maatregel van bestuur nog
nadere regelen worden geheven.
Ten einde met de noodzakelijke voorbereidingswerkzaamheden een aanvang
te kunnen nemen zal een keuze moeten worden gemaakt en moeten worden be
sloten welke van de twee grondslagen in de verordening zal worden opge
nomen.
De grondslag zal naar onze mening zoveel mogelijk aan onder meer de na
volgende voorwaarden moeten voldoen:
1. gebaseerd moeten zijn op objectieve gegevens;
2. de onderlinge verhouding zo goed mogelijk moeten weergeven;
3- zo eenvouding mogelijk te bepalen moeten zijn;
4. zo mogelijk in éénmaal voorgoed kunnen worden vastgelegd, behoudens
eenvoudige bijwerking op mutaties;
5. periodieke herziening van het geheel zal moeten worden voorkomen;
6. zo mogelijk moeten kunnen worden ontleend aan bestaande gegevens;
7. zo weinig mogelijk perceptiekosten moeten meebrengen.