bijlage nr. 48
-2-
VRAAG (gesteld in de raadsvergadering van 20 september 1971
De heer van Banning: naar aanleiding van de vragen gesteld in de verga
dering van 12 augustus en het daarop onder datum van 23 augustus 1971
ontvangen antwoord met betrekking tot de transactie van een deel van het
N.A.C,-terrein wil ik, mede namens de heren Brooimans, van Caulil en
van Overveldt het navolgende opmerken.
Ad vraag 5» Hoewel het college in het antwoord op vraag 2 stelt dat de
gemeente Breda geen zakelijk recht heeft op de bij H.A.C, in gebruik
zijnde terreinen, blijkt uit de bepalingen overeenkomstig het raadsbe
sluit van 21 september 1939 dat aan de verkoop van het terrein in de
Boeimeerpolder een aantal bindende voorwaarden werd verbonden. Hoewel
de tekst van de eigenlijke overeenkomst niet ter inzage heeft gelegen,
moet worden aangenomen dat de tekst van de overeenkomst aan de voorwaarden
van het raadsbesluit van 21 december 1939 is ontleend,
Ad vraag 6: de openbaarmaking van ambtelijke adviezen mag dan tot op heden
niet gebruikelijk zijn geweest, naar onze opvatting behoeft dit niet te
impliceren dat van deze gedragslijn niet sou kunnen worden afgeweken.
Indien de belangen een afwijking van de tot dusver gevolgde gedragslijn
zouden hebben gevergd, zou kennisgeving indien strikt nodig op vertromre-
lijke basis ook nog mogelijk zijn geweest, zeker als het betreft de be
antwoording van vragen van leden van het stadsbestuur, i.e. de gemeente
raad.
Ad vraag 7: bij het geven van toestemming als in het onderhavige geval
is inzicht in de vraag 7 gestelde problematiek naar onze mening essen
tieel. Uit het antwoord van het college blijkt dat dit zich niet tot
oordeelvorming in staat achtte en nog minder tot oordelen bevoegd. V/ij
zijn dan ook van mening dat het college zich voor het nemen van beslis
singen met een dergelijke draagwijdte, waarmee ook de belangen van de
individuele burger zijn gemoeid, had dienen te wenden tot de raad van de
gemeente. Ook al mag uit artikel 6 van het raadsbesluit van 31 maart 1939
blijken dat de voetbalvereniging H.A.C. voor een transactie, als waar
voor het college van burgemeester en wethouders bij schrijven van 17 juni
1971 toestemming heeft verleend slechts de toestemming van burgemeester en
wethouders nodig heeft, naar de opvatting van de vragenstellers-raads
leden had het college de raad in de besluitvorming dienen te betrekken.
Wij worden in deze opvatting gesterkt door het antwoord van het college
op vraag 7, t.w. niet in staat tot oordeelvorming, niet bevoegd.
Ad vraag 9: gelet op de omstandigheid dat het college kennelijk van
mening is dat het plaatsen van een benzineverkooppunt op het terrein in
kwestie stedebouwkundig geen bezwaar ontmoet en vragenstellers van mening
zijn dat de beoordeling niet slechts volgens stedebouwkundige norm,
waarvan voor het overige wordt opgemerkt dat zij de aanvaardbaarheid op
grond van uitsluitend deze norm in sterke mate in twijfel trekken,maar
ook aan andere normen dient te worden getoetst, geven zij het college in
overweging vooraleer tot beslissingen van een dergelijke importantie te
komen de bij de raad bestaande meningen af te tasten»
De opvattingen van het college ter sake zullen door ons alsnog gaarne
spoedig worden vernomen.
ANTWOORD
Voor de beantwoording van bovenstaande vragen ven-rijzen wij U naar het
over de onderhavige materie uitgebrachte preadvies.