Bijlage nr. 73 -2- De onder c) en d) genoemde overschrijdingen worden voor het overgrote deel ver oorzaakt door het feit, dat kliënten van de Gemeentelijke Sociale Dienst, die in aanmerking komen voor een loondervingsuitkering, casu quo bijstand in de kosten van huishoudelijke hulp ingevolge de Algemene Bijstandswet, na overleg met de Stichting Maatschappelijke Gezinsverzorging wordt geadviseerd - tijdelijk - bij de stichting in dienst te treden als gezinshelpster of bejaardenhelpster. De motivering hiervoor is, dat op deze wijze de I-continuïteit van de hulpver lening is verzekerd, een zekere rechtspositie wordt verkregen voor de betrokkenen en een deskundige begeleiding van de hulpverlening is gewaarborgd. Dit laatste betekende, dat in 1970 het aantal leidinggevende krachten moest worden uitge breid. Deze gang van zaken komt neer op een verschuiving van kosten van de Gemeente lijke Sociale Dienst naar de Stichting Maatschappelijke Gezinsverzorging Breda. Op grond van de cijfers over voorgaande jaren mocht bij de Gemeentelijke So ciale Dienst over 1970 aan bijstand voor huishoudelijke hulp een uitgavenpost van 250.000,worden verwacht. Uit de jaarrekening 1970 van de Gemeentelijke Sociale Dienst blijkt, dat deze uitgaven zijn teruggelopen tot 110.000, Gezien het voorgaande stellen wij U voor over 1970 voor de Stichting Maatschap pelijke Gezinsverzorging Breda een aanvullend subsidie van 251.940,be schikbaar te stellen. Een ontwerp-besluit gaat ter vaststelling hierbij. Ten aanzien van de dekking van dit aanvullend subsidie over 1970 doet zich de volgende moeilijkheid voor. Tot 1 januari 1971het tijdstip, waarop het rijk het gemeentesubsidie voor de instellingen voor gezinsverzorging en gezinshulp overnam, xras dit subsidie als kosten sociale zorg in te brengen in de financiële verhouding. Het budgettair effekt van dit subsidie voor de gemeente bedroeg dus slechts 20 procent. Even tuele gemeentesubsidies over 1971 en volgende jaren komen voor 100 procent voor rekening van de gemeente. Nu blijkt uit een Koninklijk Besluit van 15 april 1971 uitgegeven d.d. 3 juni 1971 Stbl. 353, dat ook het achterstallige subsidie over 1970 niet meer is in te brengen in de financiële verhouding en dus voor 100 procent voor rekening van de gemeente komt. Wij achten dit volstrekt onaanvaard baar. Het is immers een gegeven, dat een subsidie over 1970 eerst in 1971 of misschien zelfs nog later kan worden afgerekend. Hiervoor is een overgangs regeling noodzakelijk. Wij zullen ons daarom tot de minister wenden en er op aandringen, dat alsnog hierin wordt voorzien, hetzij door het achterstallige subsidie over 1970 nog te kunnen opnemen in de opgave van de kosten sociale zorg over 1971 en volgende jaren, hetzij doordat het rijk behalve het gemeente subsidie vanaf 1 januari 1971 ook het achterstallige gemeentesubsidie over 1970 overneemt. Met betrekking tot het onderhavige aanvullende subsidie over 1970 menen wij er voorlopig - in afwachting van de resultaten van het overleg - van te moeten uit gaan, dat het wordt aangemerkt als kosten sociale zorg, zodat rekening kan worden gehouden met een budgettair effekt van 20 procent, in casu 46.388, Dekking hiervoor is te vinden binnen het saldo van de nog te verrekenen subsidies uit de hoofdstukken 4 en 9 van de gemeentebegroting 1970.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 185