Bijlage nr. 94
-2-
Indien gemeenten het afvalwater ongezuiverd lozen - zoals in Breda het geval
is - bestaat de mogelijkheid te verzoeken dat de industriële lozers (daar
onder begrepen bedrijven, ziekenhuizen, instituten, pensions enz. met 20 i.e.
of meer) rechtstreeks door het rijk in de heffing worden aangeslagen.
Op dit verzoek door de gemeente Breda is inmiddels gunstig beschikt, zodat de
gemeente dan alleen een aanslag zal ontvangen voor de op het werk aangesloten
woningen en daarmede gelijkgestelde bedrijven (minder dan 20 i.e.), henevens
een afzonderlijke aanslag voor de gemeentelijke instellingen en bedrijven.
De rijksheffing gaat voor het eerst in op 1 januari 1971, wordt jaarlijks na
afloop van het belastingjaar geheven aan de hand van een door de gemeente ge
dane aangifte en zal voor de gemeente over 1971 en 1972 260.000,res
pectievelijk 650.000,— bedragen.
De rijksheffing ten laste van de gemeente vervalt zodra het waterschap West-
Brabant het beheer over de zuiveringsinstallaties van de gemeente heeft over
genomen en als zodanig heffingsplichtig wordt jegens het rijk.
Ingevolge artikel 17, 2e lid van de wet verontreiniging oppervlaktewateren is
de gemeente bevoegd deze rijksheffingen te verhalen door een bijdrage te vorde
ren van degenen die direct of indirect op dat (lozings-) werk zijn aangesloten.
Dit kan worden gerealiseerd door invoering van een verordening op de heffing
en invordering van een waterverontreinigingsbijdragezoals in ontwerp hier
bij gaat.
Toelichting op de ontwerpverordening.
.artikel 1
De verordening is in het leven geroepen wegens verhaal op de lozers van afval
water van de door de gemeente te betalen rijksheffing.
Deze relatie is in de formulering van dit artikel tot uitdrukking gebracht
ten onderscheid van daarnaast bestaande gemeentelijke rioolheffingen en tot
koppeling van de werkingsduur aan de rijksheffing.
Artikel 2.
De feitelijke gebruiker van een op het gemeenteriool aangesloten woon- en/of
bedrijfsruimte wordt hierbij als Delastingplichtige aangewezen.
De wet gaat uit van het principe dat "de vervuiler betaalt".
Uit de strekking der wet en de behandeling daarvan in de Tweede Kamer is duide
lijk, dat de eigenaar niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt, doch
dat de daadwerkelijke vervuiler, derhalve de feitelijke gebruiker van een woon-
of bedrijfsruimte als zodanig moet worden aangewezen.
Om te voorkomen dat gebruikers van gemeubileerd verhuurde gedeelten van woon
ruimte afzonderlijk moeten worden aangeslagen of dat geen gebruiker kan worden
aangewezen indien het gehele perceel aan meerdere, los van elkaar staande per
sonen is verhuurd, zoals bij huizen voor buitenlandse gastarbeiders vaak het
geval is, is de bepaling in lid 3 opgenomen. De personele belasting kent een
soortgelijke bepaling.
Artikel 4.
De heffing naar tijdsgelang wordt binnen het belastingjaar beperkt gehouden
tot mutaties per heffingsperiode van een half jaar (eerste c.q. tweede helft
van het belastingjaar)