lijlage nr. 201 -2- Aan de andere kant menen wij, dat het te ver gaat om ook leden van commissies e.d., ingesteld door anderen dan de gemeentelijke bestuurs organen, voor een presentiegeld ir aanmerking te doen komen. Bovendien hebben wij gemeend het instellen van "commissies met ver goeding" te kunnen beperken door voor te schrijven, dat de commissies - onder welke benaming zij ook in het leven worden geroepen - moeten steunen op titel Ha van de eerste afdeling van de gemeentewet of op enige andere wet. Aldus is de omschrijving ontstaan, die is opgenomen in punt 1 van bijgaand ontwerp-besluit. Hoewel wellicht overbodig, is uitdrukkelijk bepaald, dat alleen sprake is van commissies e.d., die geen rechtspersoon zijn. Gemeentelijke stichtingen vallen dus niet onder de omschrijving. Indien de wenselijk heid van presentiegeld zich bij dergelijke stichtingen doet gelden, kan hierin worden voorzien door een desbetreffende bepaling in de statuten. De bevoegdheid van Uw raad tot het nemen van een besluit overeenkomstig bijgaand ontwerp - met name t.a.v. commissies e.d., die niet door Uw raad zijn ingesteld - kan worden ontleend aan het bepaalde in artikel 167 van de gemeentewet; vandaar dat in de aanhef van het ontwerp besluit naar deze bepaling wordt verwezen. Ad 1 b Uit het hierboven gestelde vloeit voort, dat de leden van een subcommissie niet voor een vergoeding in aanmerking komen. Deze subcommissies zijn immers niet door Uw raad, ons college of de burgemeester q.q. ingesteld. Men kan bedenkingen hebben tegen de redelijkheid van dit standpunt, doch aan de andere kant moet niet vergeten worden, dat de algemene regel is, nadrukkelijk in de wet vastgelegd, dat vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen kan worden toegekend aan leden van door de raad ingestelde commissies. Daarnaast zijn wij van oordeel, dat -op. grond van financiële overwegingen - een voorzichtig beleid met betrekking tot het vraagstuk van de presentiegelden moet worden gevoerd. Ad 1 c. Door het bepaalde in de punten 4 en 5 van het onti\rerp-besluit wordt een instrument geboden om een onverhoopte overdaad van vergaderingen te voorkomen. Waar verwachting zullen de bepalingen nimmer behoeven te worden toegepast, doch een voorziening in het door Uw raad te-nemen besluit lijkt aanbevelenswaardig. Door het voorschrift van punt 5 wordt bovendien bereikt, dat in de begroting met de presentiegelden rekening kan worden gehouden. Gezien het aantal in aanmerking komende commissies e.d., het aantal vergaderingen en het aantal commissieleden is de post presentiegelden langzamerhand van een omvang, die niet te lichtvaardig moet worden beoordeeld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 543