«n!
Bijlage nr. 37
-2-
- de belangen van de werknemers zijn gewaarborgd in de "Verordening
secundaire arbeidsvoorwaarden voor de detailhandel" van het Hoofd
bedrijfschap voor de Detailhandel.
Ingevolge het bepaalde in artikel 14, 3e lid van de winkelsluitingswet
1951 kan Uw raad de desbetreffende verordening niet vaststellen, dan
nadat de Kamer van Koophandel en Fabrieken hieromtrent is gehoord.
Die Kamer heeft bij brief van 1 oktober 1971 over het desbetreffende
verzoek een gunstig advies* uitgebracht. Dit advies is met name ge
baseerd op de beraadslagingen in de commissie middenstandsaangelegen
heden van de Kamer, waarin ook het grootwinkelbedrijf en de werknemers
vertegenwoordigd zijn. Deze commissie kwam o.a. tot de conclusie, dat
de invoering van een wekelijkse koopavond voor een proefperiode van
6 maanden aan het einde van deze periode zou kunnen leiden tot een meer
gefundeerd inzicht - zowel aan ondernemerszijde als aan werknemers
zijde - ten aanzien van het eventueel instellen van een permanente
wekelijkse koopavond. Op grond van deze overweging verklaarde de grootst
mogelijke meerderheid van die commissie - slechts één lid (de vertegen
woordiger der werknemers) stemde tegen - voorstander te zijn van de in
voering van een wekelijkse koopavond, zonder dat hieraan een door de
Kamer te houden enquête zou moeten voorafgaan.
De samenwerkingscommissie van werknemersorganisaties in de detailhandel,
genaamd "Decom", heeft ons college bij brief* van 28 augustus 1971 mede
gedeeld tegen de invoering - ook bij wijze van proef - van een wekelijk
se koopavond te zijn. Haar bezwaren richten zich voornamelijk tegen de
daaruit voortvloeiende ongunstigere arbeidssituatie van het winkelper
soneel. Zij wijst er o.a. op, dat:
- de thans nog geldende arbeidstijd voor het personeel in het winkel
bedrijf geen synchronisatie heeft ondergaan met die voor het overige
bedrijfsleven en de overheidsbedrijven, in welk verband het gemis
aan een geheel of gedeeltelijk vrij weekend zich sterk doet gevoelen;
- de belangstelling voor een functie als verkoper in het winkelbedrijf
daardoor zienderogen afneemt,
- de taak van het personeel door de instelling van een koopavond niet
alleen verzwaard wordt, maar dat ook nog, naast het gemis van een
vrije zaterdag, een avond moet worden opgeofferd;
- de huidige koopruimte voor de consument voldoende is
- een wekelijkse koopavond geen grotere omzet oplevert, doch slechts
een omzetverschuiving teweeg brengt.
Het standpunt van de consument inzake de wenselijkheid van een koopavond
laat zich het beste meten aan de mate van belangstelling; dit is uiter
aard een van de meest van belang zijnde aspecten bij de evaluatie van
de resultaten van de proefperiode. In het algemeen mag men stellen,
dat de consument vanuit zijn gezichtspunt geen bezwaar zal maken tegen
de verruiming van de koopmogelijkheden. De resultaten van een in de periode
december 1970 tot en met februari 1971 door de Middelbare Detailhandel
school St.Olof ingestelde enquête alsmede de goede verkoopresultaten
in gemeenten met een koopavond geven steun aan deze veronderstelling.