te kunnen nemen, omdat men dubbele verwijzingen op één bord zoveel moge lijk wenst, te vermijden. Bovendien, zo stelde men, lijkt het voor eenieder die zich vanaf bedoelde weg in de richting naar het stadscentrum begeeft, duidelijk, dat hij op die weg eerst door het stadsdeel Breda-west komt. VRAAG (gesteld in de raadsvergadering van 16 april 1973) De heer von Schmid: Bij het Vlaszak is momenteel een groot parkeerterrein maar hieraan is, met name als het druk is, een groot bezwaar verbonden. Er is namelijk geen arcering aangegeven, waardoor de auto's schots en scheef door elkaar staan als het druk is. Ik verzoek U daarom hier iets aan te doen door aparte plaatsen voor de auto's aan te geven. ABTWOORD "Op het onderhavige parkeerterrein is.inmiddels een markering aangebracht". VRAAG (gesteld in de raadsvergadering van 21 mei 1973) De heer van Banning: Een groot deel van de fractie van de K.V.P. heeft met instemming kennis genomen van de opmerkingen van de heer Crul betreffende het reclamebord van de N.S. op het stationsgebouw van de N.S. Ik zou één vraag willen toevoegen. Kan het college mededelen of het juist is dat de N.S. het voornemen heeft boven de onderdoorgang die do verbinding met Belcrum mogelijk maakt, een bord te hangen met de tekst: "dank zij N.S. gaat Breda er onder door! ANTWOORD Het moge bij vragensteller bekend worden verondersteld, dat binnen de tota- liteit van de kostentoerekening in verband met de realisering van de Jhoogspoor- werken in Breda, de toerekening van de kosten van het stationsgebouw aan N.S. mede heeft geleid tot de verdeelsleutel 19^ N.S. en 801$ gemeente. Op verzoek van de gemeente Breda is achteraf de door vragensteller bedoelde tunnel vanuit de Belcrum in het totale project aangebracht, die - na onder handeling - op basis van dezelfde, hierboven vermelde, kostenverdeling wordt gerealiseerd. In dit kader zouden wij geen bezwaar maken tegen de door vragensteller be doelde. aanduiding boven de„onderdoorgang.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 1013