gemeente Breda bij bijlage nr. 320 De raad der gemeente Breda; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 oktober 1973. nr. Fb/l 6096; Gelet op de artikelen 272, letter a, en 273 van de gemeentewet, alsmedo op het besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen; besluit; vast te stellen de volgende verordening: Verordening op de onroerend-goedbe lastingen. Voorwerp van de belastingen: belastbaar feit: belastingplicht. ■Artikel 1. 1Ter zake van binnen de gemeente gelegen gebouwd onroerend goed worden onder de naam "onroerend-goedbelasting" jaarlijks geheven: a. een directe belasting van degene, die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het belastingjaar een gebouwd onroerend goed al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht feitelijk gebruikt; b. een directe belasting van degene, die bij het begin van het belastingjaar van een gebouwd onroerend goed het genot heeft krachtens zakelijk recht. 2. Voor de toepassing van het eerste lid, letter a, wordt: a. gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het hoofd van het huishouden; b. gebruik door degene aan wie het gebruik van een gedeelte van een gebouwd onroerend goed is afgestaan, aangemerkt als gebruik door degene die dat ge deelte ten gebruike heeft afgestaan; c. ingeval van verschillende soorten feitelijk gebruik alleen het belang rijkste in aanmerking genomen. 3. Voor de toepassing van het eerste lid, letter b, wordt als genothebbende krachtens zakelijk recht aangemerkt hij die bij het begin van het belasting jaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat op dat tijd stip een andere genothebbende krachtens zakelijk recht was. Grondslag van de belastingen. Artikel 2. De grondslag waarnaar de in artikel 1 bedoelde belastingen worden geheven, is de waarde welke aan het onroerend good in het economische verkeer kan worden 'toege kend.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 1483