bij bijlage nr. 320
artikel 1, letter a f 5,85>
artikel 1, letter b 7,30.
2. Do belrsting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter n, wordt niet ge
heven t«r zake van een gebouwd onroerend goed dat als woning en als zodanig
de belastingplichtige tot hoofdverblijf dient, indien do heffingsgrondslag
minder beloopt dan 3.000,-—.
3. Eelastiagannslngen van minder dan 10,worden niet opgelegd.
Vrl jsf el 1 ogen.
Artik°l 7.
Een in artikel 1 bedoelde belasting wordt niet geheven ter zake van!
1. gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en
ongebouwde aanhorigheden welke in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten in de zin
van de artikelen 13 en 14 van de 'rfet Premie Kerkenbouw (Stbl. 1962, 538)
met dien verstande dat deze vrijstelling niet geldt ten aanzien van de boven
bedoeld a gebouwde eigendommen met hun aanhorigheden en van gedeelten van zo
danige eigendommen voor zover die eigendommen dienen als woning;
2. openbarland- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en
vmd»r r!t inbegrip van kunstwerken, zoals viaducten, aquaducten, bruggen,
tunnels en sluizen.
Wjj-'p yn»t q q j nghpff j TiP
Artikel 8.
De belastingen worden geheven bij wege van aanslag,
Tenaane tM ing.
Artikel 9»
Indian '}ot betrekking tot eenzelfde onroerend goed, hetzij ingeval van gelijk
soortig gebruik neer dan één gebruiker, hetzij meer dan één genothebbende krach
tens za'elijk recht kan worden aangewezen, wordt de aanslag gesteld ten name van
een van hen met toevoeging van de afkorting "c.s,11.
Verzoek o™ -j1 t^eiking aangiftebiljetten.
Artikel 10,
1 De belastingplichtige aan wie niet in de loop van het belastingjaar een aan
slag is opgelegd en evenmin een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden
binnen "en maand na het verstrijken van het belastingjaar bij burgemeester en
wethouders een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aan-
giftebi^ jet.