gemeente Breda bij bijlage nr. 320 TOELICHTING. Artikel 1Ala voorwerp van de belastingen wordt genoemd "gebouwd onroerend goed" in plaats van "onroerend goed" om tot uitdrukking te laten komen dat alleen gebouwde eigendommen en niet de ongebouwde in de belastingen worden betrok ken. Deze leden 2 en 3 zijn overgenomen uit het besluit gemeentelijke onroerend- goedbelastingen. Ken ie niet verplicht dat in de verordening op te nemen. Het komt echter wel de leesbaarheid en duidelijkheid ten goede, nu bepaald is wie de feitelijke gebruikers respectievelijk de genothebbenden krach tens zakelijk recht zijn. Artikel 2. Bevat de grondslag waarnaar wordt geheven, nader uitgewerkt in artikel 4. Artikel 3. Bij de begripsomschrijvingen is alleen uitgegaan van "gebouwd onroerend goed". Eet belastbare object moet zowel voor de zakelijk gerechtigde als voor de gebruiker dezelfde omvang hebben. De omvang van het belastbare object is nader bepaald en vindt zijn grenzen in de kleinste eenheid waarvan oen onafhankelijk en zelfstandig gebruik mogelijk is. In lid 1 onder a is een definitie gegeven wat als één "gebouwd onroerend goed/het gebouwde onroerend goed" in aanmerking dient te worden genomen. Met de in lid 1 onder b genoemde gedeelten worden bedoeld zodanige gedeel ten die elk nog als zelfstandige en onafhankelijke eenheid kunnen worden ge bruikt, zoals flats als onderdelen van een flatgebouw. In lid 2 is met andore woorden weergegeven de definitie van "aanhorigheden" uit de wet op de personele belasting, waarin de bewoordingen "gebouwde en ongebouwde eigendommen" zijn verwerkt in plaats van "gebouw" waarmode de personolo belasting kan volstaan. Md 1. De tekst is gelijk aan artikel 5 van het besluit en geeft aan welke waarde in het economische verkeer voor gebouwde onroerende goederen in aanmerking dient ta worden genomen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 1488