bijl. nr. 322 -3- t ling (zonder bebouwing) op den duur zal leiden tot vervuiling en verkommering van het ongebruikte binnenblokse terrein, onjuist. Ook zouden volgens reclamanten dit binnenterrein niet kunnen worden bebouwd, omdat het betreffende terrein niet toegankelijk is vanaf de openbare weg. Haar aanleiding van het bovenstaande merken wij het volgende op. Zoals appellanten vermelden stonden wij aanvankelijk op het stand punt, dat de status quo van het binnenterrein - tuin - ware te hand haven. Hadere overwegingen hebben er echter toe geleid, dat wij tot de conclusie zijn gekomen, dat een extensie bebouwing van dit binnen terrein alleszins verantwoord is. De gezamenlijke oppervlakte van de desbetreffende percelen bedraagt circa 1.50 ha. De mogelijkheid is nu geschapen daarop 3 vrijstaande woningen op te richten, waarvan de bouwplaatsen exact op de plankaart zijn aangegeven, hetgeen is gebeurd terwille van de belangen van de eigenaren van de aangrenzende woningen. Het valt dan ook niet in te zien, dat bij een dergelijke externe verkaveling de rast en de privacy van de omringende bebouwing wordt bedreigd. Wij achten het zinloos de onnutte situatie, waarin deze terreinen thans verkeren zonder noodzaak te laten voortduren. Het is onredelijk te verlangen, dat de desbetreffende terreinen onder deze omstandigheden niet voor woningbouw benut zouden mogen worden, terwijl er bovendien in Breda aan dit scort bouwpercelen een nijpend tekort bestaat. In zoverre is met de gecreëerde bebouwingsmogelijkheid een publiek gediend. Ook het argument, dat de.terreinen niet onsloten zijn gaat niet op, omdat het bestemmingsplan daarin juist voorziet. De aanlegkosten van de ontsluitingswegen vanaf de Burgemeester de Manlaan en de Grieglaan zullen door belanghebbenden zelf dienen te worden betaald. Voorts doet de om standigheid, dat de percelen een andere bestemming krijgen dan in het vigerende plan is aangegeven, aangezien aan een plan, dat periodiek pleegt te worden herzien - ingevolge artikel 33 van de wet op de ruimtelijke ordening moet een bestemmingsplan tenminste eenmaal in de 10 jaren worden herzien -, geen blijvende rechten kunnen worden ontleend, zodat geenzin3 aanspraak kan worden gemaakt op handhaving van de bestaande toestand. De bezwaren van deze appellanten achten wij ongegrond. ad 3-Appellanten, eigenaren van het perceel sectie S, nr 62, deel uitmakende van het binnenterrein sub 2-vermeld, verzoeken dit perceel zodanig te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 1499