1
-2-
In de pers is o.a. in de bijgaande correspondentie uit de Stem
van 22 december j.l. aandacht aan deze aangelegenheid besteed.
In de raadsvergadering van 24 juni 1971 werd reeds door de ge
meente Breda een geldlening aan de bouwvereniging verstrekt ter
gedeeltelijke financiering van de uit te voeren werken.
Uit de reacties van de bouwvereniging en de inhoud van Uw corres
pondentie maken de betrokken bewoners op, dat de gemeente en de
bouwvereniging elkaar de schuld geven over de opgetreden toch wel
onverkwikkelijke vertraging in de uitvoering van de werken.
Nadat ik van de reactie van de bouwvereniging en de corresponden
tie heb kennis genomen kan ik mij de reactie goed voorstellen, ij
Het is een onaanvaardbare zaak, dat deze aangelegenheid, die nu
reeds zo lang loopt nog steeds niet tot een oplossing is gebracht.
Met verwijzing naar artikel 14 van het reglement van orde, stél
ik U de volgende vragen:
1Op welk tijdstip werd de vervanging van de betrokken bergingen
bij de gemeente aan de orde gesteld?
2. Hoe is de stand van zaken met de uitvoering van het betrokken
werk op dit moment, speciaal in verband met de bemoeiingen van
- de welstandscommissie
- de centrale directie van de volkshuisvesting
3. Op welke wijze kan de gemeente invloed uitoefenen op de spoe
dige realisering van de bedoelde uit te voeren werkzaamheden?
ANTWOORD
1De vervanging van de versleten houten bergingen bij het complex
12 eengezins- en 7 duplexwoningen van de r.k. woningbouwvereni
ging "St.laurentius" door betonnen schuurtjes - aanvankelijke
opzet - is door het bestuur van genoemde vereniging aan de IJ
orde gesteld bij schrijven van 19 april 1971, waarin ons werd
verzocht de goedkeuring van het plan bij de bevoegde instanties
te bevorderen en de kosten conform de bepalingen van de woning
wet gedeeltelijk te financieren.
De bouwvergunning is aangevraagd onder dagtekening van 21 april
1971
2. Voor de stand van zaken en eveneens voor het verloop wat deze
aangelegenheid heeft gehad menen wij te mogen verwijzen naar.
ons voorstel aan de raad d.d. 1 maart 1973, bijl. nr. 99, tot
wijziging van het ter zake reeds op 24 juni 1971 genomen besluit.