bij bijlage nr. 10
-9-
De berekening van de uitkering verfijning monumenten luidt als
volgt:
uitkering tot en met 1969 101.304,02
Vermeerderd met 2,56$ van de in
1969 vastgestelde subsidiabele
kosten ad 4.105.471,11 n 105.921 .19
Totaal 207.225,17
Na het opmaken van de rekening 1970 werd bekend dat de subsidi
abele kosten in 1969 zijn vastgesteld op 4-983.328,90
Uitgegaan werd van een bedrag van 4.105.47111
Verschil 877-857,79
Dit verschil in uitgangspunt voor de berekening van de onderhavige ver
fijning wordt veroorzaakt doordat bij de voorlopige vaststelling van
subsidiabele kosten van de Gróte Kerk de kosten van de restauratie-peri
ode 1910-1944 zijn meegenomen tot een bedrag van 872.424,69
alsmede de voorheen niet geaccepteerde kosten van de
periode 1946 tot en met 1955 ad 25.949.85
899.374,54
terwijl dezerzijds een bedrag van 21.516,65 wegens
verwarming/leibedekking tot en met 1954 ten onrechte
buiten beschouwing is gebleven ~/~l21.516.65
877.856,89
De.eerdergenoemde kosten van over de periode 1910-1944 zijn vermoedelijk
thans per vergissing meegenomen bij de voorlopige vaststelling. Het mag
verwacht worden dat hiervan correctie zal plaatsvinden.
Ad A.i.
Voornamelijk als gevolg van de uitbreiding van het aantal aansluitingen
in 1969 is het verschil ad 2.117,43 tussen de raming in de begroting
1970 van de te ontvangen uitkering verfijning rioleringen en het in wer
kelijkheid hiervoor ontvangen bedrag ontstaan.
Ad B.
Belasting-ui tkering.
In de begroting 1970 was aangenomen:
1. een landelijke belastingcapaciteit van 12,86 per inwoner
2. geraamd opbrengst belastingen 1968/1969 1-375-896,34
3. belastingcapaciteit gemeente 11,42 por inwoner.
In verband hiermede werd de belastinguitkering 1970 in de begroting ge-
"f 1 Rfi
raamd op J. T° x 1.375.896,34 - 1.375.896,34 173-493,—.
J 1 ,4*