bijl. nr. 255 -4- d nomen over de voortzetting van de gemeenschappelijke regeling tussen v de gemeenten Breda, Eindhoven, s-Hertogenbosch en Tilburg en de provincie Noord-Brabant voor de periode na 1 september 1975, voor j zoveel het betreft de subsidiëring van Het Zuidelijk Toneel Globe. j De toezeggingen voor subsidiëring aan de toneelwerkgroep Proloog tot bovengenoemde datum is door de provincie en de vier gemeenten de voorwaarde verbonden, dat een door gedeputeerde staten in te stellen j- werkgroep een rapport zou uitbrengen over het beroepstoneel. u Deze op 15 juni 1973 ingestelde "werkgroep ter bestudering van het e toneelvraagstuk in Noord-Brabant" heeft inmiddels rapport uitgebracht. Bedoeld rapport is geruime tijd geleden aan U toegezonden. 0 j De Subsidiëntencomiaissie meent tot haar spijt te moeten constateren, dat het rapport geen fundamenteel uitgangspunt biedt voor een gemeen- 2 schappelijke beleidsbepaling ten aanzien van het beroepstoneel in -c deze provincie. De commissie wil in het bestek van dit schrijven r met deze vaststelling volstaan. q Aangezien de beslissing ten aanzien van Globe op zo korte termijn dient te worden genomen en het gewenst is dat ook voor 1 september a.s. een standpunt met betrekking tot Proloog qordt ingenomen, heeft j de commissie zich zelfstandig beraden over het aan U uit te brengen advies. De commissie heeft na ampel beraad geconcludeerd dat er sprake zou zijn van een opmerkelijke verarming van het cultuurleven in ö^eze provincie, indien de beide beroepstoneelgezelschappen Globe er. Pro- z loog zouden verdwijnen zonder garantie dat anderszins in een ver- j. antwoord torn olunnbod zou worden voorzien. Orn doze roden acht zij j dan ook voorshands de handhaving van beide gezelschappen in Noortjp-- j B rab an t ge we ns t Aangezien een fundamentele oplossing van het toneelvraagstuk feite- lijk alleen bewerkstelligd zou kunnen vrorden als de centrale over heid hiertoe het initiatief neemt, hetgeen ook blijkt uit het rap- j port van de werkgroep toneel, meent de commissie dat de zuidelijke cubsidiönten er bij de minister van cultuur, recreatie en maatschap pelijk werk rnet de meeste nadruk op moeten aandringen, dat op de kortst mogelijke tormijn oen nota ter tafel ligt, die tegemoet komt j aan de behoefte tot fundamentele wijzigingen. o De minister zou er daarbij op dienen te worden gewezen dat de zuide- lijke subsidiënten na 1 september 1977, de tot dan gezamenlijk ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 1049