Deze nota onderscheidt zich niet alleen van de voorafgaande door het feit dat van recenter cijfermateriaal (tot en Eet januari 1972) gebruik kon worden genaakt, doch ook en vooral doordat daarin expli ciet een benadering plaatsvindt vanuit een regionaal kader, Kagogaan i3 de bevolkingsontwikkeling in de e<relor«>rntto Breda plU3 die van de gemeenten Oosterhout on Ktton-Leur. De prognose van iedere gemeente afzonderlijk is gebaseerd op de cr-tvlkl-olin"- ven het aandeel dat zij hadden in de bevolkingsgroei van de huidige (officiële) regio Eroda (inclusief Oosterhout en Etten-Leur) in de periode 1956-1972, Breda zou op die basis in 1990 131.800 inwoners tellen. Dit is minder dan de minimale aanname uit de voorafgaande nota 142.000), hetgeen in niet onbelangrijke mate mede voortvloeit uit het feit dat de ontwikkeling van de laatste twee jaren (1970- 1972) in de berekening kon worden meegenomen, (scherpe daling van het Bredase groeicijfer). Do verwachting dat Ereda vanaf 1975 het groeitempo van de regio zal hebben bereikt is dan ook nog moeilijk reëel te noemen. De cijfers uit de nota gaven aanleiding tot de opmerking dat de verhoudingen tu3son de inwonertallen van de centrumgemeente Breda en die der randgemeenten bij do huidige trend zodanige wijzigingen ondergaan, dat "da vraag gesteld dient te worden, of do verkregen spreiding der bevolking - naar omvang en samenstelling - zowel met het oog op de ruimtelijke occupatie al3 op een adekwate verzorgings structuur, het moest gewenst is te achten". Da demografische problematiek rond de Eaagse Eeenden wordt aldus steeds meer oen probleem van bovolkingsspreiding binnen de regio. De bevolkingsdruk op dit gebied is nog steeds aanwezig en er zijn geen aanwijzingen dat dit proces binnen afzienbare tijd stopt, In dat kader wordt de vraag naar een meer geordende planologische situatie, locatie van de bevolking, de gewenste verzorgingsstruc tuur en in dat kader de positie van Breda steeds klemmender.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 104