bijl. nr. 270 1het zuiver agrarisch gebied dient primair gereserveerd te blijven voor de uitoefening van agrarische activiteiten; 2. bestaande agrarische bedrijven dienen zich vrij te kunnen ontwikkelen. Landschappelijke en recreatieve overwegingen kunnen ertoe leiden, dat deze ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. 3. de mogelijkheden voor het stichten van gespecialiseerde bedrijven, zoals omvangrijke pluimveebedrijven, varkens- en kalvermesterijen, dienen met de nodige zorgvuldigheid te worden bepaald. 4. de groeiende recreatieve functie van het buitengebied dient een belangrijke rol te spelen bij het bepalen van het pakket bebouwingsmogelijkheden van dit gebied. 5. de bestemmingen in de verschillende delen van het gebied dienen daarom aan te sluiten bij de functie c.q. het gebruik, welke deze gebiedsdelen thans hebben, tenzij dit gebruik duidelijk daar niet past. Voor een uitgebreidere informatie t.a.v. de uitgangspunten voor de-planologische regeling en t.a.v. de beschrijving van het plan moge ten deze verwezen worden naar de toegezonden toelichting op het plan. De consequentie van deze uitgangspunten is onder meer geweest, dat er een veelheid van gedifferentieerde agrarische bestemmingen in het plan is opgenomen, hoofdzakelijk gerelateerd aan de mate, waarin de onderscheiden gebieden als landschappelijk waardevol of indifferent zijn aangemerkt. Dit impliceert ook, dat de voorschriften meer verfijnd en omvang rijker zijn geworden, hetgeen noodwendig ook als consequentie heeft, dat het geheel der voorschriften onoverzichtelijker en ingewikkelder is geworden. Dit laatste is nog versterkt doordat ten behoeve van de agrarische belangen voldoende flexabiliteit in de voorschriften moest worden ingebouwd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 1098