bijl. nr. 295
-4-
Reclamant is en blijft van oordeel, dat het onderhavige
gebied niet aan de woningbouw behoort te worden opgeofferd
en verwijst daar naar hetgeen hij in zijn bezwaarschrift
d.d. 4 februari 1974 tegen het onteigeningsplan Princen-
hage-Vest II dienaangaande heeft vermeld.
Ten aanzien hiervan herhalen wij, wat wij in ons voorstel
behorende bij het door Uw raad op 20 juni 1974 vastgestelde
onteigeningsplan Princenhage-West II 1973 gesteld hebben:
"Op 22 mei 1969 heeft Uw raad besloten tot vaststelling in
twee delen van het bestemmingsplan Princenhage-West. Dit
besluit hield in, dat aan dat gebied een woonbestemming
werd gegeven.
Daast de noodzaak van continuering van de woningbouw in
Breda werd hierdoor ook de mogelijkheid geschapen om door
verjonging en uitbreiding van de bevolking het gebied
Princenhage en het daar aanwezige verzorgingsapparaat nieuwe
impulsen te geven"
De inspecteur van de ruimtelijke ordening adviseert de
onteigeningsprocedure voort te zetten, waarbij hij opmerkt,
dat verplaatsing van het bedrijf een goede oplossinglijkt
vooral omdat in het kader van de ruilverkaveling in het ge
bied Heilaar de betrokkene nog een redelijke inspraakmogelijk
heid heeft met betrekking tot de plaatskeuze.
De hoofdingenieur-directeur voor de Landinrichting, die wij
hebben gevraagd het onderhavige onteigeningsplan te beoordelen
uit landbouw-economisch oogpunt, deelt in zijn schrijven* mee,
dat hij geen overwegende bezwaren heeft tegen de voorgenomen
onteigening, mits geen dagvaardingen zullen worden uitgebracht
alvorens het bestemmingsplan Princenhage-West I 1973 onherroepe
lijk is. Hij acht het gewenst, dat de aankoop c.q. onteigening
van de percelen van de heer Krijnen in het gehele gebied
Princenhage-West synchroon verloopt.