t aan de raad der gemeente Breda f' Bijl age r.r. J3S 11 september 1974 Fb/'i5682 Voorstel van 'burgemeester en wet houders tot vaststelling van de verordening rioolrechten 1975. In Uw vergadering van 15 november 1975 heeft Uw raad door vast stelling van de verordening onroerendgoedbelastingen 1974/1975 besloten tot heffing van de nieuwe onroerengoedbelastingen met ingang van 1 januari 1975. Tengevolge van dit besluit is de mogelijkheid tot heffing van onder meer de straat- en rioolbelasting vervallen. De straat- en rioolbelasting werd geheven ter dekking van: a. de kosten van onderhoud en verlichting van straten en wegen en b. de kosten van afvoer van huishoudelijk-, bedrijfs- en industrieel afvalwater. Bovengenoemde heffingen hadden het karakter van een algemene heffing. Bij voornoemd besluit heeft Uw raad in principe besloten de onder b genoemde kosten te blijven dekken door heffing van een riool retributie. Retributies vervallen immers niet. I-ieerdere gemeenten heffen een rioolretributie in plaats van een rioolbelasting. Door invoering van de onroerendgoedbelastingen zouden daarom de gemeenten met een rioolbelasting in het nadeel zijn ten opzichte van de gemeenten met een rioolretributie, zulks omdat de opbrengst van de onroerendgoedbelastingen aan een wettelijk maximum gebonden is. De mogelijkheid tot het heffen var. een rioolretributie is in de wet van 24 december 1970, Stbl. 608, gecontinueerd. In artikel 277 is bepaald dat voor belastingen worden gehouden, rechten voor: 1het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 1334