bijl. nr. 32
-3-
Door met name op scholen en voor werkende jongeren voorlich
ting omtrent het J.A.C.te geven kan hier van een bredere reik
wijdte worden gesproken.
4. Over de groep "koffiedrinkers" en "douchegebruikers" merkt het
J.A.C. op, dat juist het weren van deze bezoekers meer duide
lijkheid heeft gebracht in hun "betekenis" voor het J.A.C.
Het weren van deze bezoekers heeft naar de mening van het J.A.C
het ontbreken van een op deze jongeren gerichte ontmoetingsruim
te in Breda duidelijk aan het licht gebracht. Tevens is in een
aantal gevallen duidelijker geworden, dat het bezoek aan het
J.A.C. voor koffie of een douche werd ingegeven door een dieper
liggend probleem van de bezoekers. De discussie omtrent deze
groepen bezoekers zijn momenteel in het J.A.C. nog in volle gang.
5. Het J.A.C. is van mening, dat de eventuele Provinciale subsidie
aan het J.A.C. ten goede dient te komen als extra subsidiëring.
6. Voor wat betreft de uitbreiding van het aantal beroepskrachten
merkt het J.A.C. op, dat de noodzaak daartoe inmiddels mede kan
worden onderstreept vanwege het feit, dat de meeste door de di
verse instellingen in het J.A.C. gedetacheerde functionarissen
zich uit het J.A.C. hebben moeten terugtrekken.
7. Met betrekking tot de eigen juridische zelfstandigheid van het
J.A.C. zij vermeld dat deze zaak momenteel nog bij het J.A.C. in
studie is en dat in afwachting daarvan continuering van de voor
lopige aanhaking aan het Jeugd- en Jongerencentrum wenselijk
wondt geacht.
In aansluiting op de hierboven weergegeven kanttekeningen van het
J.A.C. wijzen wij er op dat het J.A.C. akkoord gaat met door ons
college eerder geformuleerde voorwaarden met betrekking tot voort
zetting van de subsidiëring.
Met betrekking tot het gestelde onder ad 1merken wij het volgende
op.
Wij erkennen de betekenis van sociale actie. Maar wij stellen daarbij
tegelijkertijd, dat wij in concrete situaties vanuit onze eigen ver
antwoordelijkheid op deze sociale actie zullen reageren.
In afwijking van de suggestie van het Jongeren Advies Centrum t.a.v.
het gestelde onder ad 5. zijn wij van mening dat de door het bestuur van
de Provincie Hoord-Brabant te verstrekken subsidie in mindering ge
bracht dient te worden op de te verstrekken gemeentelijke subsidie