bijl. nr. 125
- 2 -
Wij menen er op to moeter. attenderen, dat Gedeputeerde Staten bij het vaststellen
van de nieuwe vergoedingsbedragen, na interprovinciaal overleg, voor de diverse
groopor. van gemeenten naar landelijk uniforme bedragen hebben gestreefd.
Ingevolge hot bepaalde in artikel 60 van de gemeentewet dienen Gedeputeerde Staten
do gemeenteraad te horen, alvorens tot vaststelling van de nieuwe regeling over te
gaan.
In dit verband merken wij op, dat de nieuwe regeling ook van toepassing sal z^
op do door Uw.'raad in zijn vergadering van 22 juni 1972, bijlagenunmer 201, vast
gestelde vergoedingsregeling commissicledor., cnder welke regeling een beperkt aan
tal commissies e.d. valt, die niet door Uw raad zijn ingesteld. Ook do leden van
die commissies zullen voor hot bijwonen van vergaderingen net ingang van 1 januari
1974 ir. aanmerking konen voor het hogere vergoedingsbedrag, als Gedeputeerde States
de nieuwe regeling conform het concept •"•aststellen.
In totaal zal de eventuele verhoging van bedoelde vergoedingsbedragen een vermeer
dering van uitgaven betekenen, welke voor 1974 op 110.000,kan worden geraamd.
Dit b=drag zal in 1974 kunnen worden gedekt uit de post "Onvoorzien" van de gemeen
tebegroting, zoals zal worden aangegeven in de 45e begrotingswijziging van de alge
mene dienst. Voor 1975 zullen de meerkosten moeten worden ingepast in de diverse
deelbudgetten.
Wij hebben voor U ter visie gelegd
t
a. de orief van Gedeputeerde Staten van 27 februari 1974, afdeling III, G nr.
538.691
b. het ontverp-besluit van dat college tot vaststelling van do "Vergoedingsregeling
raad3- en commissieleden 1974";
c. een exemplaar van de door Uw raad op 22 juni 1972 vastgestelde vergoedingsrege
ling commissieleden.
Wij geven Uw raad in overweging met de door Gedeputeerde Staten voorgenomen her
ziening van de "Vergoedingsregeling raads- en commissieleden 1971" in te stemmen.