bijl. nr. 375
-11-
betreffende winkeliersvereniging werd ontvangen op 27 augustus
1975.
Vragen
I. Is Uw College met mij van mening dat:
1een 'actieve middenstand een belangrijke bijdrage kan leveren
aan de leefbaarheid binnen de wijken
2. door de noodzakelijke situering van de kermissen binnen de
gemeente en de van deze kermissen uitgaande aantrekkings
kracht op de burgerijbepaalde winkelcentra bevoordeeld
zijn t.o.v. de andere winkelcentra binnen deze gemeente
3. in afwachting van de komende wijziging van de winkelsluiting
wet, de indeling van de voor ontheffing aanwezige ruimte bin
nen de heden nog vigerende winkelsluitingswet dusdanig dient
te worden gewijzigd, dat ook de andere winkelcentra op zelf
te bepalen data in de gelegenheid worden gesteld braderieën
te organiseren.
(Bij een dergelijke regeling is het van belang, dat de af
zonderlijke winkeliersverenigingen hun claim voor een bepaal
de datum kenbaar maken aan een daarvoor aan te wijzen coör
dinator.
Ik denk in dit verband aan de commissie middenstand en groot
winkelbedrijven)
4. de door de gemeente aangevoerde motieven voor afwijzing van
de draaimolen onjuist zijn,
a. omdat er op dat moment in Breda geen kermis was
b. omdat de draaimolen op particulier terrein zou komen en
er geen sprake was van betaling door de gebruikers
5. de datum waarop de vergunning werd afgegeven te laat plaats
vond.
II. Welke maatregelen denkt Uw College te nemen om in de uit de
bovenstaande vragen naar voren komende onbevredigde situatie
verbetering te brengen.
ANTWOORD
In antwoord op Uw bovenaangehaald schrijven delen wij U met be-