bijl.nr. 388 van. kan worden geconcludeerd dat de afwijking niet vergroot wordt Vel zijn de sanitaire voorzieningen aangepast aan de huidige maatstaven. -X- Op 2 oktober 1 972 heeft de heer Mulders verzocht op het onder havige perceel een bungalow te mogen bouwen, terwijl een derge lijk verzoek reeds eerder werd gedaan op 4 juli 1972 door de heer J. Oomen, Columbusstraat 48 te Breda, die het perceel van de heer Mulders wilde aankopen. Zowel aan de heer Mulders als aan de heer Oomen is daarop mede- gedeeld, dat, hoewel op deze gronden generlei bebouwing is toe gestaan, de enige mogelijkheid was bebouwing voor agrarische doeleinden op te richten, aangezien het afgebrande pand een be staand agrarisch bedrijfspand was. De heer Mulders staat op het standpunt, dat herbouw mogelijk moet zijn indien het nieuwe bouwplan naar indeling en architectonisch bezien als een boerderijbebouwing kan worden aangemerkt. De zogenaamde calamiteitsbepaling heeft echter alleen tot doel om herbouw voor hetzelfde doel mogelijk te maken, ook al wijkt de voormalige bebouwing af van het bestemmingsplan. Het is een onjuiste interpretatie van de overgangsbepalingen, dat herbouw na brand mogelijk is voor welke functie dan ook, indien het nieuwe gebouw qua indeling en architectonische vormgeving ge lijkend is op het oude gebouw. Sedert het afbranden van de boerderij heeft de heer Mulders op dit perceel geen agrarisch bedrijf uitgeoefend en gelet op de eerder gedane verzoeken om bouwvergunning kan aangenomen worden dat de geplande bebouwing (uiterlijk als boerderij) dienst zal doen als burgerwoning. Wij blijven van oordeel, dat uit de beschikbare gegevens en de ingediende tekening kan worden afgeleid, dat niet de vestiging van een reëel agrarisch bedrijf wordt beoogd. Slechts indien dit het geval zou zijn, zou de bouwvergunning dienen te worden ver leend.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1476