bijl. nr. 401
Tot voor kort is artikel 18 zo geïnterpreteerd, dat de op basis hiervan vast te stel
len regeling geen andere beperking in de verkoop van alcoholhoudende drank mocht in
houden, dan naar een kwalitatieve maatstaf, afgestemd op de aard van de betrokken in
richtingen. Uw raad hoeft daaraan destijds ook uitdrukking gegeven door in artikel 11
van de Dronk- en Horecaverordening Breda 1973 een verbod op te nemen tot het verstrek
ken van sterke drank in cafetaria's, jeugdhuizen kantines van sportverenigingen e.d..
In het KB van 5 april 1974 (Vlieland) heeft de Kroon dit artikel ruimer geïnterpre
teerd. Op basis daarvan kunnen de gemeenten een beleid voeren in kwantitatieve zin.
Zij kunnen nu immers een verbod uitvaardigen tot het verstrekken van alcoholhoudende
drank, in inrichtingen van welke aard dan ook, in delen van de gemeente of in de ge-
^le gemeente. Bij het instellen van zo'n verbod moet echter de rechtszekerheid van
de reeds gevestigde ondernemers voldoende gewaarborgd zijn. In de betreffende veror
dening moot daarom de mogelijkheid van ontheffing zijn opgenomen,'alsmede een beroeps-
mogelijkheid worden gecreëerd.
Uiteraard moeten er voor toepassing van artikel 18 dringende redenen bestaan. De wet
gever heeft de invoering van zg. tapverboden bovendien met bijzondere procedurele waar
borgen omringd. Een tapverbod behoeft een stevig feitelijk fundament, blijkende uit
misstanden of reëel gevaar daarvoor. In welke mate bijzondere omstandigheden bepalend
zijn voor het verkrijgen van de vereiste goedkeuring op een tapverbod, heeft de Kroon
tot nu toe niet behoeven aan te geven, omdat zulks in beroep niet is gesteld.
Bezien wij nu de situatie in Qinneken, dan moet worden geconstateerd, dat er uit deze
wijk een signaal gekomen is, waaruit blijkt, dat de bewoners ernstig verontrust zijn
over de te verwachten ontwikkeling in de horecasector. Met name is men bevreesd, dat
de concentratie van horecabedrijven en de veelal hinderlijke nevenverschijnselen daar
aan het woon- en leefklimaat in hun wijk zullen aantasten. Uit de contacten nadien is
voorts gebleken dat deze vrees onverkort is blijven bestaan. Vandaar dat wij nu tot de
bevinding zijn gekomen, dat de hier bedoelde ontwikkeling de leefbaarheid in de wijk
inderdaad in nadelige zin kan beïnvloeden. Naar onze opvatting kan deze vree3 alleen
worden weggenomen, door toepassing te geven aan meergenoemd artikel 18.
Vanzelfsprekend zijn bij toepassing van artikel 18 de belangen van de horecaondernemers
heel nadrukkelijk in het geding.