tij bijlage nr. 29
-3-
door hen aangewezen geneeskundigen ter beantwoording
van de vraag of er nog sprake is van 50 percent of
meer algemene invaliditeit, als bedoeld in lid 4.
C. Artikel 3 wordt gelezen als volgt:
1De uitkering bedraagt gedurende het eerste jaar 80 ten
honderd, gedurende het tweede jaar 70 ten honderd en
vervolgens 60 ten honderd van de laatstelijk als wet-
R
houder genoten wedde.
2. In afwijking van het vorige lid is het bedrag van de
uitkering, bedoeld in artikel 2, lid 1, laatste volzin,
gelijk aan het bedrag van het pensioen, waarop de belang
hebbende recht zou hebben, indien hij als wethouder zou
zijn gepensioneerd met ingang van de dag van zijn aftreden
met dien verstande, dat het bedrag van de uitkering ten
hoogste 60 ten honderd van de wedde, bedoeld in het vorige
lidbedraagt
3. De raad kan bepalen, dat het bedrag van de uitkering, bedoeld
in het vorige lid, indien dit minder bedraagt dan 60 ten
honderd van de wedde, bedoeld in lid 1, voor een bepaalde
termijn, die kan worden verlengd, tot dat percentage wordt
verhoogd.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder laatstelijk
genoten wedde verstaan de wedde en eventuele kindertoelage,
waarop de belanghebbende op de dag voorafgaande aan de dag,
waarop hij heeft opgehouden wethouder te zijn, aanspraak
had of bij waarneming van zijn ambt zou hebben gehad.
5. Indien in de wedde, of kindertoelage, bedoeld in het vorige
lid, wijziging zou zijn gekomen, wanneer de belanghebbende
wethouder zou zijn gebleven, za,l van de dag van inwerking
treding van die wijziging af het aldus gewijzigde bedrag
als laatstelijk genoten wedde gelden. Onder wijziging
wordt in dit verband niet verstaan een wijziging van de
wedde tengevolge van overgang van de gemeente naar een hogere
weddeklasse.