bij bijl. nr. 209
-2-
beker.d staat, tenzij blijkt dat op dat tijdstip een ander genot
hebbende krachtens zakolijk recht was.
Grond sla,": van de belastingen!
Artikel 2.
De grondslag waarnaar de in artikel 1 bedoelde belastingen worden ge
heven, is de waarde welke aan het onroerend goed in het economische
verkeer kan worden toegekend.
Begripsomschrijvingen.
Artikel 3.
Deze verordening verstaat onder:
1. een onroerend goed dan wel het onroerend goed:
a. een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden - daaronder
begrepen de ondergrond van die eigendom en die aanhorigheden -
met zijn ongebouwde aanhorigheden;
b. indien gedeelte van de in letter a bedoelde eigendommen - andere
dan de gedeelten van een onroerend goed als bedoeld in artikel
1, tweede lid, letter b - blijkens hun indeling zijn bestemd om
als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt: elk als zodanig
bestemd gedeelte;
2. aanhorigheden:
gebouwde en ongebouwde eigendommen, behorende bij en in gebruik zijnde
met een gebouwd eigendom of gedeelten daarvan, voor zover die eerst
genoemde eigendommen, naar de omstandigheden beoordeeld, dienstbaaf)
zijn aan dat gebouwd eigendom of die gedeelten daarvan;
3. woning:
een gebouwd eigendom of een gedeelte daarvan als bedoeld in het eerste
lid, letter a, onderscheidenlijk letter b, dat in hoofdzaak is be
stemd of wordt gebruikt voor woondoeleinden.
Heffingsgrondslag.
Artikel 4.
1Voor do vaststelling van de heffingsgrondslag wordt de waarde in het
economische verkeer bepaald op die welke aan het onroerend goed