aan de- raad dor
gemeente Breda
yi^yd)
te
S u/67781
12-5-1976
irr;
Bijlage nr. 2'
Voorstel van burgemeester en wet
houders tot vastatell in,; v&n een
parkeerautomatenverordening.
Zuid
aar
.dering
In Uw vergadering van 13 februari 1975 besloot U tot aanschaf
fing van een parkeerautomaat met het doel deze op het noordelijk
deel van de Grote Markt te plaatsen om het parkeren aldaar effi
ciënter te regelen en tegelijkertijd aan de heffing van een recht
te onderworpen.
Bij die gelegenheid deden wij U geen voorstel om regels vaat te
stellen voor het parkeren bij parkeerautomaten en evenmin om
rechten te heffen en in te vorderen door middel van parkeerauto
maten, omdat wij de stellige' overtuiging hadden, dat ue in deze
gemeente geldende parkeermeterverordening met de daarbij behorende
parkeergeldverordening ook toegepast zouden kunnen -worden voor
parkeex-automaten, zulks op grond van de inmiddels gevormde juris
prudentie.
Uit nader overleg tussen politie en justitie is echter gebleken,
dat deze laatste instantie het toch raadzamer acht een aparte
verordening in het leven te roepen, temeer waarin de formele-
wet slechts sprake is van parkeermeters en niet van parkeerauto
maten.
Op grond hiervan zijn wij van mening, dat er alle reden is afzondei
lijke voorschriften ter vaststelling aan Uw raad voor te leggen,
dio betrekking hebben op:
a. regels die het parkeren bij automaten ordenen;
b. regel3, die het mogelijk maken voor het parkeren bij automaten
rechten to heffen.
Ad a.
De hier bedoelde regels zijn bij elkaar gegroepeerd in hoofdstuk
I van de concept-verordening, die vrij hierbijgevoegd hebben. Deze
regels kunnen uitsluitend steun vinden in de gemeentewet en wel
in artikel 168, omdat, zoals eerder gesteld, in het Keglomcnt
Verkeersregels en Verkeerstekens slechts sprake is van parkeer-