bijlaag nr. 249 bouwcorporaties leningen te verstrekken, Daarnaast is het ook mogelijk, voor zover deze niet uit het batige exploitatiesaldo kunnen worden bestreden, financiële steun in de dekking van de jaarlijkse lasten van de nieuwe investering voor het verbeteren te verkrijgen. Deze jaarlijkse bijdrage kan maximaal bedragen een bedrag gelijk aan de helft van het verschil tussen de annuïteit van de verbe- teringskosten, verminderd met de huurverhoging wegens geriefsver betering. De voorlopige exploitatie-opzet na de verbetering sluit met een nadelig saldo van 78.452,09,. De eerder bedoelde jaarlijkse bijdrage is, er van uitgaande dat er geen batig exploitatiesaldo vóór verbetering was, voorhands bepaald op 50^ van 79.900,40, is 39.950,20. De andere helft van het tekort komt ten laste van de risicoreserves. Vooraleer de betreffende bescheiden in te dienen is er met de pro vinciale directie van de volkshuisvesting en de bouwnijverheid over de verschillende aan het plan verbonden aspecten, voor-over leg gevoerd. Een mondelinge of schriftelijke goedkeuring daarop is nog niet verkregen, zodat ook niet bekend is waf het uiteinde lijke resultaat van een en ander zal zijn. Wij doen dit voorstel dan ook onder het uitdrukkelijk voorbehoud dat het rijk met het plan instemt en voor da realisering ervan de gevraagde financiële faciliteiten verleent. Een aanpassing van de onderscheiden bedragen zal alsdan onvermij delijk zijn. Een essentieel verschil tussen de verbetering van het voor-oorlogs en de verbetering van het na-oorlogs woningbezit is, financieel gezien tenminste, dat voor het laatst genoemde, buiten de reeds gereleveerde 50?S van dc annuïteit van de verbcteringskosten, voer de eventueel niet of tot te lage bedragen door het rijk geaccep teerde kosten, een beroep kan worden gedaan op de risicoreserves, zodat dc budgettaire consequenties, in tegenstelling tot dit bij het eerste genoemde het geval kan zijn, tot een minimum beperkt blijven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 1166