Een groot deel van onze bezwaren zou wellicht weggenomen kunnen worden door aan de wijzigingsbevoegdheid de voor waarde van overleg met de huurders te verbinden. Dit is evenwel een irreële voorwaarde, zolang met alle huurders individueel overlegd zou moeten worden bij het ontbreken van (representatieve) huurdersorganisaties als aanvaardbare gesprekpartners. Overigens behoeft het naast elkaar bestaan van twee huur- reglementen geen bezwaar te zijn, indien de onderlinge verschillen praktisch gezien niet groot zijn, zoals in het onderhavig geval. Het is om deze redenen, dat wij niet zijn overgegaan tot het opnemen van de gesuggereerde bepaling-, en vooralsnog niets daarvoor voelen. Conclusie: Indien al het beding van bewilliging in toekomstige wij zigingen van het huurreglement onder bepaalde voorwaarden juridisch aanvaardbaar is, moet hiervan thans toch afge zien worden, waaraan een van de belangrijkste vereisten namelijk overleg met de huurders in de huidige situatie niet kan worden voldaan. In dit verband willen wij verwijzen naar een mededeling op 5 november 1975 van staatssecretaris van Dam in de 2e Kamer, waar hij de installatie van een Werkgroep Huurge- dragsregels aankondigt. Deze werkgroep krijgt de opdracht te onderzoeken wat kan worden geregeld in de verhouding huurder-verhuurder en hoe. Daarbij komen vragen aan de orde als: "Is er aanleiding voorschriften te geven over de manier waarop huurders en verhuurders met elkaar om gaan; hoe kunnen huurders deelnemen in de besluitvorming over hun huis; hoe moet de communicatie plaatsvinden; moeten verkiezingen, verantwoordingsplicht, de juridische vorm en de representativiteit van huurdersorganisaties door de overheid worden voorgeschreven. Kan een huurdersorganisnti

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 155