Vooreerst'zij' opgemerkt, dat niet is aangegeven op wie de bewijslast rust. In de praktijk zal dit in deze constellatie de huurder moeten zijn. Ernstiger bezwaren maken wij echter tegen het onderdeel van de suggestie dat de voor rekening van huurder komende lasten naar de verhuurder wil overhevelen, indien sprake is van slijtage en veroudering. In principe moet ervan uitgegaan worden, dat het niet rele vant is wat de oorzaak is van de noodzaak tot reparatie. Indien het een geringe en dagelijkse reparatie betreft komt deze voor rekening van de huurder, ongeacht de oorzaak. Het is duidelijk, dat talrijke eenvoudige en regelmatig voorkomende reparaties en onderhoudswerkzaamheden nodig zijn tengevolge van slijtage of veroudering. Dit brengt het ge bruik van het gehuurde met zich mee. Anders wordt het, indien de slijtage of veroudering van dien aard is, dat van een "vervallen toestand" van het ge huurde gesproken kan worden. Dan komen ook gering en dage lijkse reparaties voor rekening van verhuurder. Men komt dan op gebied van de rehabilitatie, renovatie, restauratie etc. Het moge duidelijk zijn, dat de in het huurregleoent ge hanteerde regeling van de onderhoudsverplichtingen geheel' op losse schroeven komt te staan, indien niet vastgehouden wordt aan het onderscheid tussen geringe en dagelijkse reparaties en andere onderhoudswerkzaamheden. Conclusies: 1Indien men wil volstaan met de algemene fomulering van het Burgerlijk Wetboek zonder concreet aan te geven welk onderhoud voor rekening van huurder dan wel verhuurder komt, zal dit leiden tot vervaging van de grenzen tussen de onderhoudsverplichtingen van huurder en verhuurder met als gevolg de kans op talrijke geschillen, rechts-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 157