bijlage nr. 354
-4-
woord op in de tweede kamer gestelde vragen geantwoord, dat
hij in artikel 26 van de l.o.-wet 1920 geen belemmering zag
voor een (gemeentelijke) subsidiëring van het vormingswerk.
In hoeverre is het een taak van de gemeente ter zake te sub
sidiëren?
Standpunt rijk: In zijn algemeenheid kan worden gesteld, dat I
de salariëring van de leerkrachten van de scholen voor g.l.o.
en b.l.o. een aangelegenheid is van de rijksoverheid. Het
vakonderwijs evenwel wordt door de gemeentelijke overheid ver
goed (ingevolge een uitspraak van de Kroon kan voor vergoeding
van een godsdienstleraar geen beroep op artikel 101 bis - be
stemd voor het vakonderwijs - worden gedaan).
De centrale overheid heeft de kwestie van vergoeding van het
godsdienstonderwijs reeds in 1958 in studie genomen; tot op
heden evenwel zonder resultaat.
Plaatselijke situatie;
Wij zijn van mening, dat de scholen 'in eerste instantie ver
antwoordelijk zijn voor hetgeen in het leerplan is opgenomen.
Bij het bijzonder onderwijs geldt dit - zoals hiervoren reeds
is gesteld - ook voor de vakken verband houdende met de richting
van het onderwijs, in casu godsdienstonderwijs. Waar het han-
delt om godsdienstonderwijs zullen de confessionele scholen ziel
laten bijstaan door de kerken. Het betreft hier een gedeelde
verantwoordelijkheid van ouders - school - kerk.
In het verleden werd het godsdienstonderwijs op confessionele
scholen kosteloos verzorgd door de (meestal parochie-)geeste-
lijken.
Als gevolg van een gebrek aan mankracht en financiën is dit
thans in mindere mate mogelijk dan dit vroeger het geval was.
In de brief*) van het bestuur van de stichting Dekenaat Breda
is de ontwikkeling met betrekking tot de schoolcatechese gei