bijl. nr. 62
-9-
VRAAG(d.d. 15-11-1975# gesteld ing. art. 40, 2e lid R.v.O.)
De heer Veelenturf
In de raadsvergaderingen, d.d. 21-11-1974 en 15 mei j.l. heb ik
vragen gesteld aangaande het aanbrengen van een straatverlichting
op de parralelweg aan de Liesboslaan te Princenhage.
In Uw antwoord op mijn laatste vraagstelling antwoord' U dat U
bereid bent om in overleg te treden met Rijkswaterstaat dienaangaande.
Volgens informatie zou Rijkswaterstaat niet afwijkend staan .tege.novc-r
een initiatief van de gemeente Ereda omtrent het aanbrengen van een
dergelijke verlichting.
Ingevolge art. 40 R.v.O., en met verwijzing naar het bovenstaande
wil ik U de volgende vragen stellen:
1 Heeft het door U toegezegde overleg reéds plaatsgevonden?
Zo ja, wat is het resultaat daarvan?
Zo nee, kunt U mij mededelen waarom dat overleg nog niet heeft
plaatsgevonden?
2. Vanneer Rijkswaterstaat medewerking zou willen verlenen bent U
dan bereid, ook al zou dit financiële consequenties voor de
gemeente Breda betekenen, tot het plaatsen van straatverlichting
daar ter plaatse over te gaan?
ANTWOORD
Bij schrijven van 18 juli 1975 werd Uw vraag voorgelegd aan de hoofd
ingenieur-directeur van'de rijkswaterstaat in de directie Noord-Brabant
Tot op heden mochten wij daarop nog geen antwoord ontvangen.
Indien rijkswaterstaat zich met het aanbrengen van bedoelde straat
verlichting akkoord verklaart zijn wij wel bereid, desnoods voor
rekening van de gemeente Bréda, een bescheiden verlichting ter plaatse
te doen aanbrengen. Aangetekend zij, dat hiervoor dan wel de nodige
budgettaire ruimte gevonden moet worden binnen het budget straatver
lichting 1976.