bijl. nr. 80 -3- 50 ha,. Onze gedachten gaan daarbij uit naar het niet bebouwde gedeelte van het Enka-terrein en naar het gebied Koleneind-oost. Een voorstel tot het optie-vrijmaken van bedoeld gedeelte van het Enka-terrein met een oppervlakte van ca. 16 ha. en een voorstel tot de wijziging van de bestemming Koleneind-oost met een oppervlakte van ca. 24 ha. zullen U afzonderlijk worden aangeboden. De behoefte aan industrieterrein nè. 1986 hangt - evenals de thans geraamde behoefte - samen met de ontwikkeling van de beroepsbevolking en de verdeling daarvan over de diverse sec toren, met de ontwikkeling van het per.delsaldo en van de be staande werkgelegenheid, met de ontwikkeling van de per arbeids plaats benodigde terreinoppervlakte en met de benodigde ter reinoppervlakte voor bedrijfsverplaatsir.gen. De dominante factor hierin is vooralsnog de bevolkingsontwikkeling. Dit betekent dat de behoefte aan industrieterrein r.è. 1986 en met name de locatie daarvan in belangrijke mate in combinatie gezier. kan worden met een eventueel verdere woonbebouwingsbehoefte en de locatie daarvan. Het zal duidelijk zijn dat een werkterreinraming niet leidt tot een definitieve vaststelling van benodigde kwantiteiten over de totale planperiode. Een periodieke bijstelling van raming is een pure noodzaak. Gezien het eind van de huidige planperiode stellen wij ons dan ook voor in elk geval vóór 1980 een nieuwe raming van de benodigde hoeveelheid werkterrein voor de daaraan volgende periode van 15 jaar te doen opstellen. Kaast een - niet met een verdere woonbebouwingsbehoefte samenhangende - additionele terreinbehoefte voor do periode nè. 1986 is het daar bij ook r.og mogelijk dat de raming voor de periode tot 1 987 zodanig dient te worden bijgesteld dat moer werkterrein benodigd is dan thans is voorzien. Een goed werkgelegenheidsbeleid vereist

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 424