aan de raad dei- gemeente Breda St/V65155 10-3-1976 Ui .Uw;.. i:r. Ka' foorstel van burgemeester en wet houders tot ongegrond verklaren van het beroep van J.J.Crince tegen de aanschrijving d.d. 10 de cember 1975. Op 10 december 1975 in de heer J.J. Crince aangeschreven binnen een termijn van 14 dagen na dagtekening van-de aanschrijving de nodige voorzieningen te treffen ter opheffing van de gebreken aan do woning Bavelselaan 295a, waarvan de daken lek zijn en de schoor stenen in slechte staat verkeren. Deze aanschrijving is gebaseerd op artikel 25, lid 1 van de Woning wet en artikel 307 van de bouwerordening voor de gemeente Breda. Artikel 25, lid 1 van de Woningwet houdt het volgende in: "Indien een woning "a. wegens strijd met de bouwverordening of met de krachtens die verordening gestelde regelen of eisen of uit anderen hoofde enga schikt ter bewoning is, doch door het treffen van voorzienir.- gen alsnog in bewoonbare staat kan worden gebracht, "b. ofschoon niet ter bewoning ongeschikt, wegens strijd met de bouwverordening of met de krachtens die verordening gestelde regelen of eisen of uit anderen hoofde noodzakelijk verbete- ring behoeft, schrijven burgemeester en wethouders degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het troffen van do voorzieningen bevoegd is, aan binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen". Artikel 307 van de bouwverordening voor de gemeente Breda bepaalt, dat een bouwwerk zich niet mag bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid of nadeel voor de gezondheid dan wel schade of hinder voor de gebruikers of anderen of, voor wat tot bewoning bestemde gebouwen betreft, nadeel voor de bruikbaarheid van het gebouw ton gevolge van o.a. onvoldoende gebouwen betreft nadoel voor de bruikbaarheid van het gebouw ten gevolge van o.a. onvoldoende onderhoud en doordringen van water of gassen. Tegen deze aanschrijving heeft de heer J.J. Crince op 2 januari

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 566