■bijl. nr. 139 -2- Wij kunnen on3, behoudens enkele kleine redactiewijzigingen en onder- genoemde twee punten, verenigen met de door de adviesraad aangedragen statutenwijzigingen: 1Artikel 2 lid 6 zou naar onze mening beter als volgt kunnen luiden "De gemotiveerde zienswijze van het college met betrekking tot de uitgebrachte adviezen zal aan de raad - waar het adviezen betreft met betrekking tot raadsaangelegenheden - en aan de steöebouw- kundige adviesraad kenbaar worden gemaakt." j Hierdoor wordt ook de relatie met de gemeenteraad gelegd, terwijl voorts de aard van de motiveringsplicht van ons college meer is aangepast aan de functie van de St.A.R. 2. Het voorstel van de stedehouwkur.dige adviesraad aan het college een lid vervallen te doen verklaren van zijn lidmaatschap (artikel 5 lid 3) zou naar onze mening niet dienen te steunen op een ge wone meerderheid dooh op een 2/3 meerderheid van de aanwezige St.A.R.-leden. De stedebouwkundige adviesraad spreekt in artikel 3 lid 5 over ver tegenwoordiging in de St.A.R. vanuit een vijftal wijkraden. Met het woord wijkraad wordt hier ook gedoeld op andere vormen van georgani seerde wijkorganen dan een wijkraad/commissie als bedoeld in de artikelen 61/62 van de gemeentewet. Overigens is ons gebleken, dat in artikel 3 van de verordening is vermeld, dat de adviesraad naast de voorzitter minimaal uit 20 en maximaal uit 25 leden bestaat. Waar het formeel een probleem kan opleveren, indien de St.A.R. op een bepaald moment heneden het aantal van 20 komt, ware het heter alleen vast te leggen, dat de adviesraad maximaal uit 25 leden zal bestaan. In de vergaderingen van de commissie ruimtelijke ordening van 26 februari, waar het voorstel voor de eerste keer aan de orde is ge weest, maar wegens tijdgebrek werd aangehouden en 1 april zijn door

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 706