c
aan de raad der
gemeente Breda
St/68822
5-5-1976
Dijlage nr. 169
Voorstel van burgemeester en
â– wethouders tot wijziging van
artikel 10 van de verordening
op de stedebouwkundige advies
raad
In Uw vergadering van 26 april 1976 hebt U een aantal wijzigingen
in de verordening op de stedebouwkundige adviesraad vastgesteld.
In ons daartoe strekkend voorstel hebben wij U toegezegd zo moge
lijk in de vergadering van Uw raad van 20 mei 1976 afzonderlijk
terug te komen op de aanvulling van artikel 10 van de verordening
met betrekking tot het niet meestemmen van leden van de S.t.A.R.
in vergaderingen van de S.t.A.R., 'waarin adviezen worden geformu
leerd over zaken, waarbij die S.t.A.R.-leden direct betrokken zijn.
Vanuit de commissie ruimtelijke ordening was de vraag gerezen of do
door de S.t.A.R. aangedragen en door ons overgenomen redactie:
"Leden die uit. hoofde van hun beroep direct betrokken zijn bij het
behandelde onderwerp, nemen niet deel aan de stemmingen noch aan
de discussies en geven slechts op verzoek informatie", niet even
zeer diende te gelden voor het functioneren van deze leden in door
de S.t.A.R. ingestelde werkgroepen (in de verordening commissies
genoemd)
Deze suggestie van leden van de commissie ruimtelijke ordening
hebben wij voorgelegd aan de stedebouwkundige adviesraad. De S.t.A.
heeft dit aspect besproken in zijn vergadering van 29 april 1976
en heeft zich afwijzend opgesteld tegen het doortrekken van de voor
genomen regeling naar de werkgroepen.
De S.t.A.R. steit zich op het standpunt dat de vergaderingen van do
werkgroepen openbaar zijn en dat iedere burger, behoudens de eis,
dat tenminste i?dn lid van de S.t.A.R. daarin zitting moot hebben,
daarin opgenomen kan worden.
Wij hebben bij de motivering van ons standpunt gekeken naar de be
perkingen, welke do gemeentewet aanlegt voor het functioneren van
raadsleden in de raad on de (raads/commissies)