bijl. nr. 169 -2- Nu blijkt, dat de artikelen 26 en 52 van de gemeentewet uitdruk kelijk alleen beperkingen etellen aan raadsleden om bepaalde handelingen te verrichten, of over bepaalde zaken te stemmen bij de besluitvorming in do raad. Noch do gemeentewet, noch het reglement van orde voor de verga deringen van de raad, noch de besluiten tot instelling van advi serende commissies leggen deze beperkingen op aan de betrokken raadsleden, waar het gaat over hun functioneren in de commissies. Wij achten een beperking in het functioneren voor leden van de S.t.A.R. welke verder gaat dan geldt voor leden van de raad niet gerechtvaardigd, terwijl tevens niet gebleken is, dat de praktijk do behoefte daartoe heeft aangetoond. Wij hebben overtuiging, dat de betrokken leden van de S.t.A.R. in de werkgroepvorgaderingen, waarin hun regarderende zaken aan de orde komen, zich een wijze zelfbeperking zullen weten op te leggen. Wij hebben er derhalve geen behoefte aan de betrokken leden van de S.t.A.R. uit te sluiten van een actief functioneren in de werk groepen van de S.t.A.R. Derhalve stellen wij U voor artikel 10 van de verordening op de stedebouwkundige adviesraad aan te vullen met een lid 3, luiden de; "Leden, die uit hoofde van hun beroep direct betrokken zijn bil het behandelde onderwerp, nemen niet deel aan de stemmingen noch aan de discussies en geven slechte op verzoek informatie". Ons college doet dit voorstel overeenkomstig het advies van de commissie ruimtelijke ordening. Burgemeester en wethouders van Breda, Merkx burgemeester, van don Dam ooorotario.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 819