bijlage nr. 145
-2-
A. het bedrag, dat de gemeente over het jaar 1972 ter zake van de
in artikel 55 bis der Lager-onderwijswet 1920 bedoelde kosten
werkelijk heeft uitgegeven;
B. het bedrag, dat overeenkomstig het krachtens artikel 55 bis
per leerling bepaalde bedrag in verband met het aantal leer
lingen van die scholen beschikbaar is gesteld;
C. het verschil tussen de onder A en B genoemde bedragen.
De in dit ontwerp-besluit opgenomen cijfers zijn ontleend aan de
daarvoor in aanmerking komende posten, zoals die in de gemeente
rekening zijn opgenomen.
Een concept-besluit gaat ter vaststelling hierbij.
Ingevolge het bepaalde in artikel 55ter lid 2 der wet dient over
de jaren 1968 tot en met 1972 voorlopig te worden vastgesteld:
A. het totaal van de uitgaven dat de gemeente over het vijfjarig
tijdvak t.b.v. de openbare scholen heeft uitgegeven;
B. het totaal van de bedragen dat beschikbaar is gesteld;
G. Indien het onder III A bedoelde bedrag dat onder III B over
schrijdt, het bedrag per leerling der overschrijding.
Een concept-besluit gaat ter vaststelling hierbij.
Uit de in het concept-besluit opgenomen becijferingen blijkt dat
er over het vijfjaarlijks tijdvak 1968 tot en met 1972 ten behoeve
van het openbaar gewoon lager onderwijs 1.807,22 minder werd ui
dan geraamd, derhalve een overschot van 2,57.
Op het bedrag per leerling (zonder kosten van instandhouding) be
draagt de overschrijding 48,17.
Ingevolge de in de lager-onderwijswet 1920 verankerde financiële
gelijkstelling hebben alleen de schoolbesturen die schoolgebouwen
in bruikleen hebben recht op bijbetaling van het bedrag der over
schrijding per leerling.
Het besluit tot toekenning van deze vergoeding conform artikel
103, 6e lid der lager-onderwijswet 1920 zal U in de eerstkomende
vergadering ter vaststelling worden aangeboden.