bijlage nr. 182
-7-
hebben wij getracht voor de tuinbouwbedrijven een bevredigende op
lossing te vinden.
Zoals reeds vermeld onder 2a hebben wij daartoe onder meer adviezen
ingewonnen bij de inspecteur van de volksgezondheid en het consu
lentschap voor de tuinbouw. Reclamant is van deze gang van zaken
voortdurend op de hoogte gehouden.
Gedeputeerde staten, die door reclamant benaderd waren over deze
aangelegenheid, hebben hem medegedeeld (brief d.d. 13 oktober
1975 dat het duidelijk is, dat het gemeentebestuur van Breda
zich niet aan de verplichting op grond van artikel 30 van de wet
op de ruimtelijke ordening wil onttrekken, maar dat gezien de ge
schetste problematiek het gemeentebestuur geen kans heeft gezien
om binnen 1 jaar een nieuw plan vast te stellen.
Wel hebben gedeputeerde staten bij ons college aangedrongen op zo
kort mogelijke termijn een bestemmingsplan voor dit gebied in proce-
cedure te brengen. Daaraan hebben wij voldaan.
Met betrekking tot de overige bezwaren wijzen wij in de eerste
plaats op het aan ons uitgebrachte advies van de inspecteur van de
volksgezondheid, die van oordeel is dat tuinbouwbedrijven uit ste
debouwkundig oogpunt in een woonwijk aanvaardbaar zijn.
Voorts stelt hij uitdrukkelijk, dat hij het handhaven van deze be
drijven binnen de woonbebouwing ook uit milieu-hygiënisch oogpunt
aanvaardbaar acht
Hij merkt tevens op, dat bij een juiste bedrijfsvoering nadelen
als opslag organisch mest, afval van roetafscheiding en gevaar
voor giftige stoffen niet aanwezig behoeven te zijn.
Voor wat betreft het gebruik van bestrijdingsmiddelen verwacht de
inspecteur geen direct gevaar voor omwonenden.
Het bedrijf van de heren Goos is inmiddels overgeschakeld op
aardgas, hetgeen volgens de inspecteur een afdoende oplossing is.
Op grond van het bepaalde in het hinderbesluit zijn inrichtingen
bestemd tot bewaring, bewerking of verwerking van mest en mest
stoffen vergunningplichtig. De mestopslag veroorzaakt op dit mo
ment geen hinder van betekenis. Zonodig zal te zijner tijd worden
bekeken, of er voorwaarden op grond van de hinderwet ten aanzien
hiervan moeten worden voorgeschreven.