bijlage nr. 222 -2- noemde stukken is vastgesteld op vijf gulden en voor de onder b genoemde stukken op twee gulden en vijftig cent. III. Het Gerechtshof te 1s-Hertogenbasch heeft in zijn arrest van 27 augustus 1976 de bepalingen van legesverordening op dit punt getoetst aan de wet. Het hof komt tot de conclusie dat voor de afgifte van de bedoelde bewijzen alleen recht mag worden geheven als dit in de wet of krachtens de wet is bepaald. Dit arrest leidt naar onze mening tot de conclusie dat het heffen van andere bedragen dan genoemd in het Legesbesluit (S akten burgerlijke stand voor bewijsstukken, die aan de be treffende registers worden ontleend, niet geoorloofd is. Voor zover dit in de gemeentelijke legesverordening is ge schied, moet deze op dit punt als strijdig met de wet worden aangemerkt en dus als onverbindend worden beschouwd. Bovengenoemde artikelen 13, 14 en 15 dienen derhalve te worden geschrapt. II.Bij beschikking van de Minister van Buitenlandse Zaken van 9 maart 1977 nr. 59812 is de Identiteitskaart C ingevoerd. Deze Identiteitskaart G kan worden verstrekt aan Nederlanders die binnen de drie landen van de Benelux reizen. (-)ns c De legesverordening bevat geen bepaling die de heffing van leges wegens de afgifte van de Identiteitskaart C regelt. In het vijfde lid van artikel 21 van de Legesverordening is bepaald, dat voor de afgifte van een identiteitskaart B f.6.50 wordt geheven. Deze bepaling kan óók van toepassing worden Q verklaard voor de identiteitskaart C. de letter B in het vijfde lid van artikel 21 van de Legesverordening dient daarvoor uit de redactie te worden geschrapt. Wij s de U commiï

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 809