hijlage nr. 234
-5-
het J.A.C. op het voorstel van b. en w. waarin het J.A.C. als
mening weergeeft dat men met ons college van mening verschilt
t.a.v. de waardering van beide functies: naar de zienswijze
van het J.A.C. dienen de beide functies van gelijk niveau
te worden geacht, hetgeen dan uiteraard van invloed is op de
tijdsbesteding van de J.A.C.-medewerkers en dus op de besteding
van de subsidie.
2.4. Standpunt college.
Ons college is van mening dat het J.A.C. recht heeft op een
eigen visie en daar ook voor uit mag komen. Ons college is
echter ook van mening dat het J.A.C. zich in het functioneren
zal dienen te conformeren aan de zienswijze van de subsidie
gever, wil men althans het recht op subsidie behouden.
Wij stellen vast dat het J.A.C. bij hun schrijven van 4 maart
1977 te kennen heeft gegeven dat men zich bij onze zienswijze
zal neerleggen, waarmee naar ons oordeel een basis is verkregen
voor verdere subsidiëring.
3. Het functioneren van het J.A.C.
3.1. Algemeen.
Uit de evaluatie van het J.A.C. blijkt dat er gedurende de ge
hele subsidieperiode is voldaan aan het verlenen van directe
hulp aan jongeren;
het J.A.C. voorziet wat dit betreft in een bestaande behoefte.
Reeds is opgemerkt dat het J.A.C. in de loop van 1976 tot de
conclusie is gekomen dat aan de 2e functie onvoldoende aan
dacht is besteed en dat men hierin wijziging wil aanbrengen.
Op ons verzoek heeft de ambtelijke adviesgroep - voor zover
dit uiteraard mogelijk bleek - de periode januari t/m mei 1977
betrokken in de evaluatie.
Uit de informatie die het J.A.C. heeft verstrekt - ligt ter
visie - blijkt dat men ook in organisatorische zin bezig is