bijl. nr. 223 Het rioolrecht A. Dit recht wordt geheven van degenen, die bij het begin van het belastingjaar van een op het gemeenteriool aangesloten gebouwd eigendom het genot hebben krachtens een zakelijk recht (eige naren, artikel 2, eerste lid). Als grondslag van heffing van dit recht wordt gehanteerd "de belastbare opbrengst gebouwd" aange geven in de kadastrale leggers en bij gebreke daarvan de van gemeentewege vast te stellen "belastbare opbrengst gebouwd" (artikel 4, eerste lid). Het rioolrecht B. Dit recht wordt geheven van degenen, die bij het begin van het belastingjaar een gebouw gebruiken, waarin een bedrijf, dienst of instelling is gevestigd ten behoeve waarvan in het laatst aange vangen verbruiksjaarvoorafgaande aan het belastingjaar een hoeveelheid van 1000 of meer m3 water op het gemeenteriool is geloosd. Als grondslag van dit recht geldt de hoeveelheid water, die een bedrijf, dienst of instelling op het riool loost. Bezwaren Het ministerie van binnenlandse zaken heeft tegen het hanteren van de grondslag bij de heffing van het rioolrecht A bezwaren. Deze grondslag wordt, zoals uit het bovenstaande blijkt, gevormd door de "belastbare opbrengst gebouwd" zoals deze in de kadastra le leggers is opgenomen. De belastbare opbrengst gebouwd, wordt ten behoeve van de hef fing van de grondbelasting vastgesteld door het rijk door schat ting van de gemiddelde onzuivere huurwaarde over de jaren 1892-1896 voor woningen. Voor fabrieken wordt als belastbare opbrengst genomen 6$ van de in de jaren 1892-1896 geldende gemiddelde verkoopprijs. Voor boerderijen wordt voor het bedrijfsgedeelte de helft van de huurwaarde voor de jaren 1892-1896 als belastbare opbrengst aan gemerkt. Het woongedeelte wordt naar algemene regels belast.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 1046