bijl. nr. 223
-3-
Het bezwaar van het ministerie van binnenlandse zaken tegen het
hanteren van de grondslag "belastbare opbrengst gebouwd" is ge
legen in het feit dat als gevolg van deze grondslag voor een
door de gemeente Breda aan de verschillende eigenaren van wonin
gen en andere gebouwen verrichte gelijke dienstverlening een
ongelijke contraprestatie wordt gevorderd.
De dienstverlening van de gemeente bestaat uit het scheppen van
de mogelijkheid tot het lozen van afvalwater en het transporteren
van dit afvalwater via de gemeentelijke riolering.
De aard van deze dienstverlening is in het algemeen voor alle
gebouwen en in het bijzonder voor alle woningen nagenoeg gelijk.
Het bedrag van de retributie dat de eigenaren van deze gebouwen
bij toepassing van de verordening rioolrechten 1978 aan de ge
meente moeten betalen (rioolrecht A) wijkt echter van eigenaar
tot eigenaar sterk af.
De "belastbare opbrengst gebouwd" van de gemiddelde woning be
draagt 178,Voor het jaar 1978 is daarover een rioolrecht
verschuldigd van 21-^J van 178,of 38,27. Aan de in de ge
meente gelegen verscheidenheid van woningen zijn verschillende
belastbare opbrengsten toegekend. Zo worden in de heffing van
het rioolrecht A thans woningen betrokken met een geringe be
lastbare opbrengst gebouwd van b.v. 69,aan duurdere wonin
gen is een belastbare opbrengst gebouwd toegekend, die in som
mige gevallen het bedrag van 1.000,overtreft.
Dit betekent dat bij het hanteren van het bestaande heffingen
systeem voor een gelijke of nagenoeg gelijke dienstverlening
in 1978 een belasting wordt geheven, die voor de ene eigenaar
69,A 21,5% of 14,83 en voor de andere eigenaar 1.000,
A 21,5% of 215,of meer kan betekenen. Een aanmerkelijk ver
schil dus, een niet te accepteren verschil zelfs als men aan
neemt dat de mate van de gemeentelijke dienstverlening voor
alle woningen vrijwel identiek is.
Wij hebben ons beraden op welke wijze tegemoet gekomen kan worden
aan de bezwaren die tegen de toepassing van de verordening riool
rechten 1 978 bestaan.