bij bijl. 223 I 2. Wie als gebruiker van een gebouw moet worden aangemerkt, wordt naar omstandigheden beoordeeld. Belastingjaar/kalendermaand. Artikel 3. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Onder een maand wordt verstaan een kalendermaand Artikel 4. 1 Indien een gebouw in de loop van het belastingjaar in ge bruik wordt genomen, wordt het rioolrecht A en B geheven met ingang van de maand, volgende op die, waarin het ge bruik een aanvang heeft genomen. 2. Indien het gebruik van een gebouw in de loop van het be lastingjaar wordt beëindigd, wordt het rioolrecht A en B niet meer geheven met ingang van de maand, volgende op die, waarin het gebruik is geëindigd. Grondslag der belasting. Artikel 5. 1.a. Het rioolrecht A wordt per gebouw geheven naar het aantal m3 water dat door de gebruiker van een gebouw in het laatst beëindigde verbruiksjaar, voorafgaande aan het belasting jaar is afgenomen van het gemeentelijk energie- en water bedrijf van Breda of van de Waterleiding Mij Noord-West- Brabant N.V. te Breda, De belastingplichtige is verplicht toe te staan dat de leverancier van het water van de door de belastingplichtige afgenomen hoeveelheid water een opgave aan de gemeente Breda verstrekt, b. Indien in het bedoelde verbruiksjaar het watergebruik niet wordt gemeten of door de gebruiker van een gebouw geen water is afgenomen, wordt het aantal m3, waarover het rioolrecht A wordt berekend door of vanwege burgemeester en wethouders door schatting vastgesteld. 2.a. Het rioolrecht B wordt geheven naar de hoeveelheid water die is geloosd. - Voor de vaststelling van de hoeveelheid water wordt als maatstaf aangehouden de van een waterleidingbedrijf in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 1054