0 -1 6- ad. 5. Appellanten zijn van oordeel, dat uit het raadsbesluit nr. 20 van 8 maart 1976 blijkt, dat de bestaande huizen aan het van Coothplein ondergeschikt worden gemaakt aan de toekomst van de molen. Appellanten hebben hiertegen be zwaar en vinden dat de toekomst van de huizen voorop moet staan, waarbij gepleit wordt voor renovatie. Gesteld kan worden, dat de intentie van besluit 20 van 8 maart 1976 zeker niet die is geweest, welke appellanten hieraan thans geven. Besloten is alleen een onderzoek in te stellen of de molen romp gehandhaafd kan blijven en wat er moet of kan gebeuren met de aanpalende woningen (renovatie of nieuwbouw). Dit onderzoek is thans gaande. ad. 6. Voornoemde stichting i.o. is van mening, dat het structuur plan niet voldoet aan de wettelijke eisen, omdat het ontwerp niet vergezeld gaat van de aan het plan ten grondslag lig gende onderzoeken, met name een distributie planologisch onderzoek. Daarnaast is appellante van oordeel, dat een aantal uitvoeringsvoorstellen niet in overeenstemming zijn met de uitgangspunten en doelstellingen, terwijl ook de doelstellingen inconsistenties zouden bevatten. Gesteld wordt, dat maximale uitbouw van de dienstensector en de verzorgingsfuncties consequenties heeft voor het verkeer, dat op zijn beurt weer een bedreiging kan vormen voor het j woonmilieu. Verder wordt gesteld, dat de gekozen opzet voor de parkeervoorzieningen de "enge" binnenstad in een wurg greep zullen houden, waardoor verdere uitbouw in de toe komst niet meer mogelijk is. Zoals boven reeds gesteld zijn wij van mening, dat het ontwerp-structuurplan voldoet aan de wettelijke eisen. Wij hebben de indruk, dat appellante het ontwerp-structuur plan verkeerd hebben beoordeeld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 116