bij bijl. nr. 351 I
Artikel 4.
1De kringgemeenten verbinden zich de verordeningen op de keu
ring van vee en vlees, bedoeld in artikel 20, lid 1van de
wet vast te stellen gelijkluidend aan die, welke door ge
deputeerde staten voor de centrale gemeente is goedgekeurd
met dien verstande echter, dat de raad van een kringgemeente,
indien-zulks overeenkomstig het oordeel van de commissiebe
doeld in artikel 6 van deze gemeenschappelijke regeling -
bijzondere plaatselijke omstandigheden dit noodzakelijk maken,
bevoegd is een of meer van de verordeningen van de centrale
gemeente afwijkende of daarop aanvullende bepalingen in de
verordening van zijn gemeente op te nemen.
2. De raad van de centrale gemeente hoort, alvorens de verorde
ning op de keuringsdienst van zijn gemeente vast te stellen
of te wijzigen, de commissie, bedoeld in artikel 6 van deze
regeling. Een afwijkend advies van bedoelde commissie wordt
bij de aan gedeputeerde staten in te zenden verordening of
wijziging van de verordening overgelegd.
Artikel 5.
1De regeling van de heffing en invordering van keurloon ge
schiedt door de raad van de centrale gemeente.
2. Burgemeester en wethouders van iedere kringgemeente wijzen
gemeente-ambtenaren aan, die in die gemeente door burgemeester
en wethouders van de centrale gemeente kunnen worden aangewe
zen om in hun plaats te treden met betrekking tot het vaststel
len van de hoogte van het keurloon en de invordering daarvan.
3. Het bedrag van het ontvangen keurloon wordt door de kringge
meente maandelijks voor de vijftiende van de maand volgende op
die, waarin de gelden zijn ontvangen, afgedragen aan de cen
trale gemeente
De commissie van advies.