bijlage nr. 119
-2-
leiding geweest voor een studiegroep binnen de Koninklijke Neder
landse Heidemaatschappij om, uitgaande van de wet op de ruilver
kaveling en de daarmee gedurende 45 jaar opgedane ervaring, deze
wet, weliswaar gemoduleerd, toe te passen op de stadsreconstruc
tie en sanering als een middel tot invulling van een stuk ruimte
lijke ordening.
De komst van het kabinet-Den Uyl in 1973 had een andere filosofie,
de stadsvernieuwing betreffende, tot gevolg.
Weliswaar wijdde minister Gruijters op 31 januari 1974 in het
voorontwerp van wet op de stadsvernieuwing nog een aparte
paragraaf (Hfst IV, par. 5, artt. 57-61) aan de stedelijke her
verkaveling, maar uit een notitie van staatssecretaris Schaefer
van april 1976 over de achtergrond van het stadsvernieuwingsbe
leid welke notitie was gebaseerd op de memories van toelich
ting bij de begrotingen voor 1974, 1975 en 1976, blijkt over
duidelijk een andere gedachtengang met betrekking tot het huidige
en toekomstige stadsvernieuwingsbeleid.
Opgemerkt zij overigens dat de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten in haar commentaar op de publikatie: "Naar een wet op de stads-
vernieuwing" (uitgave van mei 1974) noteert in beginsel geen be
zwaar te hebben tegen de in het voorontwerp gemaakte opening voor
stedelijke herverkaveling (zie pag. 32 commentaar). Zij voegt
daar echter aan toe:
"In ieder geval mag de nog noodzakelijke bezinning over deze
rechtsfiguur niet leiden tot een vertraging van de indiening
van het wetsontwerp".
In het wetsontwerp wet op de stadsvernieuwing is deze filosofie
vertaald in een aantal concrete beleidsuitgangspunten. Opmerke
lijk is dat men daarbij de gedachte van een stedelijke herverka
veling ter nadere studie in handen van een commissie denkt te
geven.