De
bij bijl. nr. 193 I
eigendom zou moeten worden toegekend, indien de bouw of de
verbouwing reeds geheel was voltooid.
6. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid wordt
ten aanzien van gebouwde eigendommen met inbegrip van de onder
grond en van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke
eigendommen tot woning dienen en deel uitmaken van op de voet
van de natuurschoonwet 1928 (stbl. 63) aangewezen landgoederen, de
waarde in het economisch verkeer bepaald met inachtneming van een
onderstelde verplichting om die goederen gedurende een tijdvak
van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout
te vellen anders dan volgens de regelen van normaal bosbeheer \jl)
noodzakelijk of gebruikelijk is.
Artikel 5.
De heffingsgrondslag wordt vastgesteld naar de toestand bij het be
gin van het belastingjaar.
Belastingtarief.
Artikel 6
1Voor elke volle 3.000,van de heffingsgrondslag bedraagt
de belasting bedoeld in
artikel 1, eerste lid letter a 9,25;
artikel 1, eerste lid letter b 12,40;
2. De belasting als bedoeld in artikel 1eerste lid, letter a,
wordt niet geheven ter zake van een onroerend goed, indien
de heffingsgrondslag minder beloopt dan 6.000,
3. Belastingaanslagen "van minder dan 10,worden niet opgelegd. |3
Vrijstellingen.
Artikel 7.
in artikel 1 bedoelde belastingen worden niet geheven ter zake
van:
1gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun
gebouwde en ongebouwde aanhorigheden welke in hoofdzaak zijn be
stemd voor de openbare eredienst of voor het houden van open
bare bezinningsbijeenkomsten in de zin van de artikelen 13 en
14 van de Wet Premie Kerkenbouw (stbl. 1962, 538) met dien