VRAAG (d.d. 17-5-1979 gesteld ing, art. '10, 2e lid R.v.O.)
De heer ten Wolde:
Het is mij tijdens deze vergadering opgevallen dat de P.v.d.A.-
wethouders enkele malen ordevoorstellen hebben gesteund, hoewel
de aanvaarding van deze ordevoorstellen door de betrokken wet
houder werd ontraden. De PvdAwethouders hebben niet om
collegeberaad gevraagd en ik zou dan ook de volgende vragen wil
len stellen.
Hebben de PvdA-wethouders volledige machtiging om
zonder voorafgaande ruggespraak met het college vóór
ordevoorstellen te stemmen.
Zo nee, is dat gedrag dan in overeenstemming met de
geest van de bij de collegesamenstelling gemaakte
afspraken over de wijze van besturen?
ANTWOORD
Het program op hoofdpunten voor de raadsperiode 1978-1902, zoals
overeengekomen door de fracties van CDA, PvdA en VVD in de ge
meenteraad van Breda, bepaalt in punt II-3 o.m., dat "voor be
langrijke gevallen waarin geen gezamenlijk standpunt kan worden
verkregen als gevolg van verschillen in uitgangspunt en visie,
het minderheidsstandpunt gemotiveerd in de toelichting van een
raadsvoorstel zal worden opgenomen. In de raad kan dit worden
verdedigd en in een afwijkende stemming tot uiting gebracht".
Hieruit blijkt al dat de college-leden in de raadsvergadering over
een zekere vrijheid beschikken. Voorwaarde is wèl, dat de andere
college-leden van te voren op de hoogte zijn van een afwijkend
standpunt, ook wanneer het zaken van procedure -waarop een orde
voorstel dikwijls betrekking heeft- betreft.
Van een machtiging om zonder voorafgaande ruggespraak met het
college vóór orde-voorstellen te stemmen, die door de portefeuille
houder worden ontraden, kan derhalve niet worden gesproken.
-2-
-