bijl. nr. 1
"Natuurlijk kan lang niet iedereen politieman worden" (onder
streping van mij) en "Voor dames zijn er op korte termijn helaas
geen plaatsingsmogelijkheden (M.u.v. Den Haag)".
Naar aanleiding hiervan wil ik U de volgende vragen ex art. 40
stellen:
1 Is het college van mening dat de vertrouwensrelatie tussen
politie en bevolking een wezenlijk onderdeel behoort te zijn
van het politiebeleid en dat dit dan onder andere impliceert,
dat vrouwen, die aangifte willen doen van mishandeling, aan
randing of verkrachting, dienen te worden geholpen door vrouwe
lijke agenten?
2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, kan het college
dan aangeven waarom in genoemde advertentie voor Breda niet
dezelfde uitzondering wordt gemaakt als voor Den Haag?
3. Heeft het college kennisgenomen van het feit dat de Tweede Kamer
op 24 oktober 1978 een motie heeft aanvaard, waarin van de rege
ring wordt gevraagd meer geld beschikbaar te stellen voor hulp
verlening door de politie aan vrouwen, die zijn verkracht of
aangerand?
4. Is het college bereid op korte termijn de Minister van Binnen
landse Zaken te verzoeken de gemeente Breda in de gelegenheid
te stellen over te gaan tot de aanstelling van het voor ge
noemde taak benodigde aantal vrouwelijke agenten?
ANTWOORD
De door U gestelde vragen aan het college van burgemeester en
wethouders beantwoord ik in mijn hoedanigheid van hoofd van de
politie.
In antwoord op Uw vragen bericht ik het navolgende:
1Vraag:
- is het college van mening, dat de vertrouwensrelatie tussen